Het distributienet zorgt voor het transport van de warmte- en/of koude tussen de opwekker en het afgifte-apparaat, en tussen de opwekker en de luchtbehandelingskast.

Voor optimalisatie van stooklijnen verwijzen we naar de volgende normen en methodieken:

Publicaties

ISSO Publicatie 32 (2011) bijlage D

(GS) Uitgangspunten temperatuursimulatieberekeningen, fysische materiaalgegevens

 

Visualisatie

Een distributienet kan gevisualiseerd worden door middel van een kleur. Deze kleur zal gebruikt worden in de 3D visualisatie onder resultaten. Als je de diverse sjablonen van een opvallende kleur hebt voorzien, krijg je op deze manier snel een overzicht van het gebruik van de verschillende sjablonen.

Type

Systeem

  • Gebouwsimulatie
  • Warmteverlies
  • EPG

Hier kan worden aangegeven waar het distributiesysteem in voorziet; Warmte, Koude of Warmte & Koude. Bij Warmte & Koude wordt afhankelijk van de behoefte warmte of koude getransporteerd naar hetzelfde afgifte apparaat (change-over). Voor de verwarmings- of koelbatterij van een luchtbehandelingskast moet ook een distributienet worden opgegeven, maar hiervoor kan geen Warmte & Koude worden opgegeven; er moet dan een aparte distributie worden aangemaakt voor zowel Warmte als Koude.

  • Warmte: distributienet voor verwarming
  • Koude: distributienet voor koeling
  • Warmte & Koude: distributienet voor zowel verwarming als koeling (change-over)
De keuze van het systeem heeft gevolgen voor de selectie van de distributie bij de LBK en afgifte-apparaten. Met andere woorden: Je kunt bijvoorbeeld een warmwaternet niet koppelen aan een koelbatterij of een afgifte-apparaat bedoeld om te koelen en vice versa.

Opwekking

  • Gebouwsimulatie
  • Warmteverlies
  • EPG

Voor Warmteverlies selecteer je hier de opwekkingsconfiguratie met een individueel of collectief systeem.

Voor Gebouwsimulatie selecteer je hier de opwekkingsconfiguratie met de opwekkers voor warmte en/of koude. Afhankelijk van het opgegeven Systeem (Warmte, Koude of Warmte & Koude), kan alleen die opwekkingsconfiguratie worden geselecteerd welke ook opwekkers heeft voor Warmte, Koude of Warmte & Koude. De te selecteren lijst wordt gegenereerd door alle hulpmiddelen type opwekker, met een naam zoals genoemd in hulpmiddel Opwekking.

Ander transportmiddel dan water (zoals koelmiddel)

  • EPG

Indien er een ander transportmedium wordt toegepast dan water (zoals koelmiddel bij multisplit-systemen) kan dit hier worden aangegeven. Er volgt dan een correctie op het distributierendement voor verwarmen en/of koelen.

Buffervat buiten de verwarmde ruimte aanwezig

  • EPG

Voor woningbouw kan een buffervat voor het verwarmingssysteem buiten de verwarmde ruimten zijn opgesteld. Indien dit het geval is kan dit hier worden aangegeven, en volgt een correctie op het distributierendement. Voor utiliteitsbouw heeft deze optie geen invloed.

Wijze van regelen

  • Gebouwsimulatie
  • Warmteverlies

Per ruimte
Bij systemen die voorzien zijn van een regeling per ruimte kan de temperatuur in alle ruimten gegarandeerd worden. Een voorbeeld van een regeling per ruimte is een regeling met thermostatische afsluiters (niet in combinatie met kamerthermostaat) in alle ruimten, waarbij de aanvoertemperatuur constant is of via een stooklijn wordt gestuurd.

Bij regeling per vertrek wordt de opwarmtoeslag bepaald aan de hand van de accumulerende oppervlakken in het vertrek (zie Opwarmtoeslag).

Kamerthermostaat
Bij systemen die geregeld worden met een kamerthermostaat kan de temperatuur in andere ruimten dan in de ruimte met de thermostaat niet gegarandeerd worden. Voor het gehele installatieconcept gekoppeld aan het gegeven distributienet wordt een referentieruimte opgegeven waar de kamerthermostaat zich bevindt. Vervolgens wordt aan de hand van het verschil tussen opgegeven ontwerptemperatuur en de daadwerkelijke luchttemperatuur in de referentieruimte het systeem aan- dan wel uitgeschakeld. De referentieruimte van de kamerthermostaat kan na het definiëren van de geometrie en het toewijzen van de ruimtes ingesteld worden, zoals omschreven staat in Regelvertrek.

Bij regeling met kamerthermostaat wordt van het te regelen vertrek de opwarmtoeslag als percentage van transmissie en ventilatie bepaald. Met dit percentage wordt ook de opwarmtoeslag van andere vertrekken bepaald. Het te regelen vertrek dient ingevoerd te worden onder Regelvertrek.

Adaptief
Adaptieve regeling is een zelflerend regelsysteem dat de aansturing aanpast aan de resultaten van de vorige dag(en). Om een vaste kamertemperatuur te kunnen handhaven is het nodig dat de brander steeds aan en uit gaat. Bij een niet-adaptieve regeling wordt de schakelcyclus ingesteld door de installateur; bij mechanische thermostaten door het anticipatie-element in te stellen, en bij digitale regelingen door de juiste setpoints te kiezen. Bij een adaptieve kamerthermostaat doet de installateur dat ook, maar past de regeling deze instellingen zelf aan, zodat het resultaat na een paar dagen verbetert.

Bij adaptieve regeling wordt geen opwarmtoeslag in rekening gebracht. Indien zones zijn opgegeven, wordt voor de bedrijfswijze ‘Nachtverlaging’ aan gehouden en voor de regeling ‘Regeling per vertrek’.

Adaptieve regeling wordt niet gebruikt voor Gebouwsimulatie. Als de regeling op adaptief gezet wordt, dan wordt de regeling per ruimte gebruikt.

Publicaties

ISSO Publicatie 51 (2017) paragraaf 4.8

Toeslag voor bedrijfsbeperking

ISSO Publicatie 51 (2012) paragraaf 4.4

In rekening te brengen toeslag voor bedrijfsbeperking Φo

 

Temperaturen

De stooklijnen zijn bij een distributienet van belang ter optimalisatie en energieterugdringing.

Temperatuur

  • Gebouwsimulatie
  • EPG

Hier kan de indeling in HT- en LT-systemen worden opgegeven afhankelijk van de warmteopwekking en de distributie. Afhankelijk van de indeling worden voor de EPG berekening de distributie- en opwekkingsrendementen bepaald.

  • LT (Lage temperatuur): laag temperatuursysteem. Zie voor EPG tabellen 14.12 en 17.2 NEN 7120.
  • HT (Hoge temperatuur): hoog temperatuursysteem.
De optie van de LT/HT temperaturen distributie heeft gevolgen voor de selectie van de afgifte-apparaten. Met andere woorden: Je kunt bijvoorbeeld alleen een LT distributie koppelen aan een LT afgifte-apparaat.
Publicaties

NEN 7120, paragraaf 14.3.3.1

Rekenwaarden intern distributierendement

NEN 7120, paragraaf 14.6.4

Rekenwaarden opwekkingsrendement

NEN 7120, paragraaf 17.9

Latente koudebehoete (ontvochtiging)

 

Temperaturen

  • Gebouwsimulatie

Hier geef je aan hoe de stooklijn geregeld wordt. Dit kan geschieden door drie mogelijkheden.

Standaard

Met een standaard waarde, ongeacht dagbedrijf of nachtbedrijf en ongeacht de buitentemperatuur. Deze is 80 °C voor HT verwarmen, 35 °C voor LT verwarmen, 6 °C voor LT koelen, 17 °C voor HT koelen en 18 °C voor verwarmen en koelen samen. Voor verwarmen en koelen samen is het uiteraard aan te raden om een stooklijn op te geven afhankelijk van de buitentemperatuur

Eigen waarde

Met een constante; een zelf gedefinieerde temperatuur voor dag- en nachtbedrijf;

Stooklijn

Per waarde van de buitentemperatuur (Tbuiten) kan een waarde van het stook- of koelwater (Twater) opgegeven worden. Dit kan zowel voor het dag- als nachtbedrijf. Voor meer informatie betreft optimalisatie van stooklijnen verwijzen we naar ISSO kleintje stooklijnoptimalisatie.

Publicatie

ISSO Publicatie 32 (2011) paragraaf 5.2

Temperaturen van installaties

 

Circulatiesysteem

Aanvullende circulatiepompen aanwezig

Voor het verwarmingssysteem kunnen aanvullende pompen zijn geïnstalleerd. Hiervoor wordt extra elektrische hulpenergie in rekening gebracht indien dit hier is aangegeven. Standaard wordt alleen de hulpenergie in rekening gebracht voor de hoofdcirculatiepompen.

Publicaties

NEN 7120, paragraaf 14.7.2

Elektrische hulpenergie verwarming (formules 14.31 & 14.33)

 

Pomp(en) met (pompschakeling of) toerenregeling

  • EPG

Hier kan worden aangegeven of de hoofdcirculatiepompen (en indien aanwezig de aanvullende circulatiepompen) een pompschakeling en/of toerenregeling hebben. Bij het ontbreken van een pompschakeling en/of toerenregeling zal de aan tijd van de pompen groter zijn en zal er meer elektrische hulpenergie in rekening worden gebracht.

Publicaties

NEN 7120, paragraaf 14.7.2.3

Rekenregels en rekenwaarden pompvermogen en aantijd

 

Leidinggegevens circulatiesysteem

Leidingen zijn, in onverwarmde ruimten en/of door kruipruimte, geïsoleerd

  • EPG

Voor woningbouw kan hier worden aangegeven of de leidingen door onverwarmde ruimten en/of kruipruimte zijn geïsoleerd. Dit heeft invloed op de correctie van het interne distributierendement, zie tabel 14.3 NEN 7120. Voor utiliteitsbouw is dit ook van invloed op het distributierendement, hiermee wordt aangegeven of de leidingen in het systeem zijn geïsoleerd of niet, zie tabel 14.5 NEN 7120.

Publicaties

NEN 7120, paragraaf 14.3.3

Intern distributierendement

 

Plaatsing leiding

  • EPG

Voor woningbouw kan hier worden aangegeven hoe de structuur van het distributiesysteem is. Mede hiermee wordt het distributierendement voor verwarming bepaald; zie tabel 14.2 NEN 7120.

  • Leidingen langs gevel;
  • Geïsoleerde verdeler;
  • Ongeïsoleerde verdeler.
Publicaties

NEN 7120, paragraaf 14.3.3.1

Rekenwaarden intern distributierendement

 


Terug naar Hulpmiddelen