Volg bij invoer van de gegevens altijd het opnameprotocol, zie publicaties. Als de software andere invoer nodig heeft om de rekenregels van de NTA 8800 te kunnen volgen, dan wordt dit expliciet vermeld.

De relevante invoervelden voor het ventilatiesysteem worden bepaald aan de hand van het objecttype (woningbouw of utiliteit), de bouwfase en het daarbij gekozen opnameniveau (detailopname of basisopname). Zorg er daarom voor dat de projectgegevens eerst zijn ingevuld.

Aantal identieke systemen

Een rekenzone bevat 1 ventilatiesysteem. Zijn er meerdere ventilatiesystemen, dan moeten er meerdere rekenzones gemaakt worden. Is de rest van de installatie hetzelfde, dan kun je een kopie van de installatie maken en het ventilatiesysteem aanpassen. Een uitzondering is ventilatiesysteem E, dit is een combinatie van systeem D.5b met een ander (tweede) ventilatiesysteem.

Bevat een rekenzone meerdere identieke systemen, dan kun je het aantal identieke systemen invullen. Meestal is dat bij een appartementencomplex waar iedere woning een eigen, individuele installatie heeft. Je vult alle gegevens dan per systeem in, in plaats van het totaal van de (aangesloten) rekenzone(s).

Auto: standaard wordt het aantal identieke installaties automatisch bepaald. 1 bij een collectief / gemeenschappelijk systemen en het aantal woonfuncties (indien van toepassing) bij individuele installatie. Om een afwijkend aantal identieke installaties op de te geven, zet je het vinkje bij ‘ Auto’ uit.

Het aantal identieke systemen gaat om het geheel van het ventilatiesysteem, dus alle invoervelden, en niet alleen het aantal ventilatoren. Bijvoorbeeld in een appartementengebouw heeft iedere woning een identiek individueel ventilatiesysteem.
Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.2
Ventilatie en rekenzones Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.2
Ventilatie en rekenzones Woningbouw

Collectief

Collectief ventilatiesysteem

Nieuw sinds versie 8.5 (juli 2021)

Tot en met versie 8.4 moest je voor ventilatie bij een collectief systeem altijd het debiet (indien bekend) en het vermogen altijd zelf verdelen over de betreffende rekenzones. Vanaf versie 8.5 kun je er voor kiezen om de software dit te laten verdelen. Je geeft dan aan dat het systeem in andere rekenzones wordt gebruikt en vult het debiet en nominaal vermogen (toe- en afvoer ventilatoren) van het complete ventilatiesysteem op.

Als je een eerder ingevoerd bestand (versie 8.4 en ouder) opent in een nieuwere versie (8.5 en nieuwer) blijft de invoer hetzelfde. Er is dan wel een collectief systeem opgegeven, maar het vinkje voor andere rekenzones staat niet aan, het debiet en vermogen (indien bekend) is opgegeven zoals in het uitklapmenu hieronder is beschreven. De adviseur had het debiet en nominaal vermogen zelf naar rato van gebruiksoppervlak verdeeld en ingevuld.

Invoer collectief ventilatiesysteem versie 8.4 en ouder

Bij een collectief, mechanisch ventilatiesysteem wordt het debiet en vermogen per rekenzone ingevuld.

Voorbeeld
Stel het gebouw heeft 1 LBK van 1000 m3/h met 5000 Watt nominaal vermogen. Het gebouw van vijf gelijke verdiepingen heeft twee rekenzones, omdat alleen de begane grond aanvullend split units heeft voor verwarming en koeling. Dan vul je bij de installatie niet de gehele LBK in, maar maak je twee installaties en verdeel je het debiet en vermogen. Bijvoorbeeld rekenzone 1 met 800 m3/h met 4000 Watt en rekenzone 2 heeft 200 m3/h met een vermogen van 1000 Watt.

Als het werkelijke verdeling van het debiet per rekenzone bekend is, dan geef je dat op. Is deze verdeling niet bekend, dan zou je deze oppervlakte gewogen kunnen verdelen. Het vermogen van de ventilator verdeel je aan de hand van de verhouding van het debiet, als dat per rekenzone bekend is, en anders ook oppervlakte gewogen. Het opnameprotocol geeft hier nog geen richtlijnen voor, neem bij twijfel contact op met het adviesplatform van KEGO.

Maak je bijvoorbeeld een energieprestatieberekening voor een omgevingsvergunning en het woongebouw valt onder 1 rekenzone, dan vul je het totale vermogen en ventilatiedebiet in.

Systeem wordt gebruikt in andere rekenzones en/of objecten

Deze checkbox zet je aan als het collectief ventilatiesysteem in meerdere rekenzones en/of objecten wordt gebruikt en je wilt het ventilatiedebiet (indien bekend) en vermogen door de software laten verdelen over de rekenzones en objecten.

Totale gebruiksoppervlakte systeem

Vul hier de gebruiksoppervlakte in van het gehele ventilatie installatie in. De software gebruikt deze waarde om het opgegeven ventilatiedebiet en het vermogen oppervlakte gewogen te verdelen voor de betreffende rekenzone.

Ventilatiesysteem

Er zijn vijf verschillende ventilatiesystemen. Afhankelijk van het gekozen systeem zijn er meer of minder invoervelden.

Systeem

Subsysteem

Het type ventilatiesysteem is onderverdeeld in subsytemen. De onderverdeling is gemaakt op basis van de aanwezigheid en uitvoeringsvorm van:

  • Luchtdruksturing van roosters;
  • CO2-meting;
  • CO2-sturing;
  • Zonering;
  • Tijdssturing;
  • Warmteterugwinning.

In tabel 11.2 van van ISSO 75.1 resp. 82.1 wordt dit schematische weergegeven.

Utiliteit

Woningbouw

Uitgebreide uitleg over de varianten staat in ISSO 75.1 resp. 82.1 bijlage 1D:

Publicaties
ISSO 75.1 Bijlage D.1
Systeemvarianten Utiliteit
ISSO 82.1 Bijlage D.1
Systeemvarianten Woningbouw

Verblijfsgebied systeem 1

Als je kiest voor ventilatiesysteem E, dan is dit een combinatie van systeem D.5b met een ander ventilatiesysteem. Je geeft hier op welk gedeelte [m2] van het verblijfsgebied systeem D.5b (decentrale mechanische toe- en afvoer met WTW met CO2-meting, met of zonder zonering) heeft.

Ventilatiesysteem voorzien van (automatische) passieve koeling

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Het ventilatiesysteem kan ook worden gebruikt om passief te koelen. Mechanische zomernachtventilatie valt hier ook onder. Er wordt dan gekoeld door automatisch koude buitenlucht in het gebouw te brengen op tijden dat de buitentemperatuur lager is dan de binnentemperatuur en als er op dat moment koudevraag is. Hieraan wordt voldaan als er ten minste sprake moet zijn van een automatische sturing van het ventilatiesysteem waarbij die sturing afhankelijk is van de actuele gemeten binnen- én buitentemperatuur. Dit kan voorkomen bij ventilatiesystemen B t/m E. Bij systeem D met een WTW en systeem E moet naast een automatische sturing ook een bypass op de WTW aanwezig zijn, zie ook paragraaf 11.5.4.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.5.6
Koeling en ontvochtiging Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.5.6
Koeling en ontvochtiging Woningbouw

Debiet

Vul hier het debiet van de installatie in.

NB! Voor kleinere installaties (vanaf 1000 m3/h) vul je alleen een debiet in als deze bekend is vanuit inregelrapport of logboek. Zie opnameprotocol bij publicaties hieronder. Als het ventilatiedebiet forfaitair is bepaald (bijv. bij ventilatiesystemen tot 1000 m3/h) mag ook voor ventilatoren gekozen worden om forfaitair te rekenen (bepaling van het nominale vermogen met fabricagejaar en type ventilator ).
Opnameprotocol 2023 5e druk

Bepaal bij mechanische toevoer van lucht (B), mechanische afvoer van lucht (C) of gebalanceerde ventilatie (D/E) het ventilatiedebiet. In het geval van nieuwbouw kan het ventilatiedebiet op basis van de ventilatiebalansberekening opgesteld voor de aanvraag omgevingsvergunning worden vastgesteld. In het logboek van de LBK en/of de inregelrapporten is dit ventilatiedebiet voor bestaande systemen ook vaak te achterhalen. Als het logboek of inregelrapport niet beschikbaar is, moet het ventilatiedebiet bij projectspecifieke systemen met een capaciteit van 1000 m³/u of meer worden afgelezen van het typeplaatje op de ventilator of LBK, of worden opgemaakt uit de documentatie die bij de ventilator of LBK hoort. Als de technische ruimte niet toegankelijk is en/of het debiet niet bekend is, wordt gerekend met default-waarden. Voor ventilatiesystemen in de bestaande bouw zal voor het ventilatiedebiet in de meeste gevallen onbekend moeten worden aangehouden. Zie ook het beslisschema van afbeelding 11.8.

In die gevallen waarbij meer ventilatiecapaciteit is geïnstalleerd om passief te koelen als bedoeld in 11.5.6 (dus met sturing afhankelijk van de actuele gemeten binnen- én buitentemperatuur en in het geval van WTW een bypass), moet de geïnstalleerde capaciteit inclusief de aanvullend geïnstalleerde capaciteit voor het koelen worden opgegeven bij het ventilatiedebiet van de rekenzone. Dit aanvullende debiet moet worden vastgesteld op basis van het inregelrapport. Bij de omgevingsvergunning ontbreekt een inregelrapport maar mag gebruik worden gemaakt van de ontwerpgegevens.

Als er sprake is van een Variabel Volumesysteem (VAV) moet het ventilatiedebiet bij de maximale stand van de VAV-klep worden opgegeven. Bij toepassing van recirculatie moet het ventilatiedebiet worden opgegeven dat in de rekenzone wordt ingeblazen (verse en recirculatielucht).

Op een ventilator of luchtbehandelingskast kunnen meerdere rekenzones zijn aangesloten. Dit zijn dan collectieve installatiesystemen. Als dit het geval is, en de verdeling van debieten per rekenzone kan niet worden achterhaald, worden de debieten naar rato van de gebruiksoppervlakte van de rekenzones verdeeld.

Afb. 11.8 Beslisschema voor de bepaling van het ventilatiedebiet

Om als variant een (controle) berekening te maken met een afwijkend debiet, is het goed om te weten dat de software met een ingevoerd debiet van 0 m3/h daar niet mee rekent. Er wordt een controle gedaan op de minimale ventilatie-eis van het bouwbesluit. Als de ingevoerde waarde lager is, dan rekent de software met de minimale waarde en is het resultaat hetzelfde als debiet onbekend (vinkje uit).
Publicaties
Ventilatiedebiet Utiliteit
ISSO 75.1 paragraaf 11.4
Ventilatiedebiet Woningbouw
ISSO 82.1 paragraaf 11.4

Debiet vraaggestuurde ventilatie

  • EPA-W
Indien er een systeem met vraagsturing (zowel tijd- als CO2 sturing) bij een woning wordt toegepast heeft conform de NTA 8800 het ingevulde debiet geen invloed op de warmtebehoefte. Hier wordt namelijk van de minimale waarde uitgegaan na tergregeling. Het debiet heeft in dit geval alleen invloed op de TO juli, en EP2 indien er koeling aanwezig is. Het opnameprotocol voor woningen zegt hier het volgende over: “Bij vraaggestuurde ventilatiesystemen hoeft de te installeren / geïnstalleerde ventilatiecapaciteit niet te worden opgegeven.”
Voorbeeld: Als de minimale ventilatie waarde 50 m3/h is, en het ingevulde debiet 100 m3/h. Dan zal er bij de onderstaande ventilatiesubsystemen met 50 m3/h voor de warmtebehoefte gerekend worden, en 100 m3/h voor de koelbehoefte.
Onder vraaggestuurde systemen worden de volgende systemen verstaan: B2, B3, C3a, C3b, C3c, C4a, C4b, C4c, C5a, C5b, D3, D4a, D4b, D5a, D5b, D5c en E1. Voor meer informatie zie NTA 8800 en opnameprotocol bij de publicaties hieronder.
Publicaties
NTA 8800 paragraaf 11.2.2.4.2
11.2.2.4.2 Correctie voor geïnstalleerde capaciteit hoger dan op basis van regelgeving vereist is
ISSO 82.1 paragraaf 11.4.1
Ventilatiedebiet Woningbouw

Debietregeling

Met debietregeling wordt bedoeld dat het debiet van de ventilatielucht die mechanisch wordt afgezogen (en toegevoerd) varieert op basis van bezettingstijd (tijdsturing, bijvoorbeeld op gebruikstijden) of luchtkwaliteit (CO2-sturing). Met debietregeling worden niet de sturingen bedoeld die zijn beschreven bij de ventilatiesubsystemen in paragraaf 11.3. Je kunt alleen debietregeling invullen als het debiet bekend is en bij utiliteit  of woningbouw met een collectief systeem.

Utiliteit
Let op, debietregelingen op basis van tijd zijn alleen van toepassing voor tijdsturing tijdens bedrijfstijden. Een aan/uit-regeling op basis van de bedrijfstijd is geen tijdsturing.

Als niet bekend is of er sprake is van debiet regeling, vul dan onbekend in. Onbekend rekent als ‘geen debietregeling’.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.4.3
Debietregeling Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.4.3
Debietregeling Woningbouw

Terugregeling

Als er debietregeling is en het percentage van de debietregeling is niet bekend, dan kun je voor onbekend kiezen. Onbekend rekent als ’terugregeling tot 80% of meer van het maximale debiet’. Het protocol is hier niet volstrekt duidelijk in, maar het is in de geest van andere onbekende waarden (reken met het meest conservatieve).

Voorbeeld
Als een ventilatiesysteem een maximaal debiet van 10.000 m³/uur heeft en de debietregeling geregeld kan worden tussen 10.000 en 6.000 m³/u, dan is het percentage van de debietregeling 60%.

Recirculatie (percentage)

Met recirculatie wordt bedoeld dat een deel van de mechanisch afgezogen lucht, weer terug wordt gevoerd in het gebouw, aangevuld met verse lucht. Als het recirculatiepercentage niet bekend is, vul dan onbekend in. Onbekend rekent voor utiliteitsgebouwen met 20%. Voor woongebouwen en woonfuncties in een woongebouw rekent onbekend als 20%, voor individuele woningen is dit 0%.

Als het recirculatiepercentage bekend is, vul dan het percentage in.

Voorbeeld
Als een ventilatiesysteem een maximaal debiet van 10.000 m³/uur heeft en als de ingaande luchtstroom samengesteld is uit minimaal 3.000 m³/uur verse lucht en maximaal 7.000 m³/uur gerecirculeerde lucht, dan is het recirculatiepercentage 70%.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.4.2
Recirculatie Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.4.2
Recircuatie Woningbouw

Kwaliteitsverklaring VLA

Verklaringen op BCRG voor de correctiefactor van het regelsysteem fctrl kunnen hier opgegeven worden. Deze verklaringen zijn opgesteld conform de VLA-methodiek.

Dit betreft voornamelijk verklaringen van ventilatiesysteem C (roosters). Verklaringen van een WTW worden bij ‘WTW’ ingevuld.

Andere waardes genoemd in de kwaliteitsverklaring worden conform de NTA 8800 methodiek niet ingevuld in de software
Publicaties
Binnenklimaat Nederland
Methodiek Gelijkwaardigheid Versie 1.3

LBK en WTW

Luchtbehandelingskast (LBK) aanwezig

Een luchtbehandelingskast voert de voorbehandeling van ventilatielucht uit, voordat lucht een gebouw wordt ingeblazen. De luchtbehandelingskast (LBK) beschikt tenminste over filters (om deeltjes uit de lucht te filteren) en één of meer ventilatoren (om de lucht te verplaatsen). Dit is het geval bij ventilatiesystemen B, D en E.

LBK staat binnen de thermische zone

Stel per LBK vast of deze zich binnen de thermische zone bevindt. Voor het vaststellen van de thermische zone, volg opnameprotocol 7.4 (U) resp. 7.1 (W) zie publicaties hieronder.

NTA 8800
De delen van het gebouw die worden meegenomen binnen de begrenzing van de energieprestatieberekening, worden samen de ’thermische zone’ genoemd.
Er wordt een temperatuursprong berekend als gevolg van warmteverliezen in de kanalen van de LBK naar de rekenzone “voor zover die aan een ruimte grenzen buiten een thermische zone”. Evenals de temperatuursprong in de kanalen kanalen van de AHU naar de rekenzone “voor zover die binnen een rekenzone zijn gelegen of zijn gelegen in de AVR”. Deze definities zijn overgenomen uit paragraaf 11.3.2.8 van de NTA 8800.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 7.4
Bepaal de thermische zone en aangrenzende ruimten (Stap 3) Utiliteit
ISSO 75.1 paragraaf 11.5
Luchtbehandelingskast en WTW Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 7.1
Bepaal de thermische zone (stap 1a) Woningbouw
ISSO 82.1 paragraaf 11.5
Luchtbehandelingskast en WTW Woningbouw
NTA 8800
Temperatuursprong luchtkanalen

Type WTW

Een ventilatiesysteem dat bestaat uit mechanische toe- en afvoerventilatie (type D en E) kan voorzien zijn van warmteterugwinning. Aan de afvoerlucht wordt dan warmte (op momenten van warmtevraag) onttrokken om de toevoerlucht voor te verwarmen. Als er in de geventileerde ruimte koelvraag is, wordt de lucht voorgekoeld. Er zijn verschillende vormen van warmteterugwinning bij ventilatielucht.
WTW komt voor in luchtbehandelingskasten (grotere utiliteit en woongebouwen) en in ventilatieboxen (kleine utiliteit en individuele woningen).

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.5.2
Warmteterugwinning uit ventilatielucht Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.5.2
Warmteterugwinning uit ventilatielucht Woningbouw

Rendement inclusief dissipatie

Dissipatie is het vrijkomen van energie door overwinnen van weerstand. In dit geval is het warmte die afgegeven wordt aan de lucht door de weerstand van de ventilatoren. Wanneer het rendement van de WTW wordt ingevoerd aan de hand van een kwaliteitsverklaring moet er worden aangegeven of dit inclusief dissipatie is. Bij de bepaling van het WTW-rendement volgens NEN-EN 13141-7 en NEN-EN 13141-8 is al rekening gehouden met de tempartuurverhoging door dit effect. Als dit nog niet in het rendement zit, wordt het effect apart mee in rekening gebracht (11.3.2.7 NTA 8800).

Volumeregeling

Geef aan of er een constant-volumeregeling is die bij alle debieten of schakelstanden actief is. Deze regeling zorgt voor een constante balans over de WTW, wat van invloed is op het rendement. Deze regeling moet niet te verward worden met een constant volume systeem (CAV: Constant Air Volume) waar er niet op volume geregeld wordt (behalve 2 of 3 standen), in tegenstelling tot een (VAV: Variable Air Volume) systeem waar op volume wordt geregeld.

Als dit type regeling (die zorgt voor balans over de WTW) aanwezig is, dan kies je bij volumeregeling voor ‘Constant volume (debiet over aan- en afvoer bij WTW gelijk)’. Is deze regeling niet aanwezig dan kies je ‘Geen constant volume (debiet over aan- en afvoer bij WTW niet gelijk)’. Als niet bekend of te achterhalen is of deze regeling aanwezig is, kies dan voor ‘Onbekend’, de software rekent dan zonder deze regeling.

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Een constant-volumeregeling compenseert drukveranderingen door de toe- en afvoerventilator bij te regelen. Omdat dit de balans tussen toe- en afvoer herstelt, vervalt de aftrek voor onbalans. Let op: dit geldt alleen als de regeling bij alle debieten of schakelstanden van de ventilatie actief is. Of een constant-volumeregeling aanwezig is, valt op te maken uit de specificaties of de productomschrijving van de WTW op basis van merk en type. Als niet is vast te stellen of er sprake is van een constant-volumeregeling, kies dan voor onbekend.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.5.3
Constant volume regeling Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.5.3
Constant volume regeling Woningbouw

Bypass (percentage)

Als er sprake is van een gedeeltelijke bypass, bepaal dan het bypass percentage naar beneden afgerond op veelvouden van 10%.

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Een WTW kan niet alleen de warmtevraag voor ruimteverwarming reduceren, maar ook de koelbehoefte. Met een bypass-voorziening wordt de WTW omzeild of buiten werking gesteld en wordt (deels) koude buitenlucht het gebouw ingeblazen. We noemen dat passieve koeling.

Als er geen bewijsstuk beschikbaar is, kies dan voor de optie ‘onbekend’.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.5.4
Bypass op de WTW Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.5.4
Bypass op de WTW Woningbouw

Koudeterugwinning WTW

Op een geldige kwaliteitsverklaring voor WTW kan aangegeven staan of koudeterugwinning mogelijk is. Dit kun je alleen opgeven als er een kwaliteitsverklaring is voor WTW en er is een bypass voor de wtw.

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Er zijn ook WTW’s die worden toegepast om de koudebehoefte te beperken door koude uit de retourlucht terug te winnen. Deze systemen werken door de bypass te sturen als de binnenlucht koeler is dan de buitenlucht. Vooralsnog kan het effect van deze systemen op de energieprestatie uitsluitend worden meegenomen als er een kwaliteitsverklaring beschikbaar is.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.5.4
Bypass op de WTW Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.5.4
Bypass op de WTW Woningbouw

Isolatie kanaal buitenaansluiting, dikte en lambda

Bepaal voor de WTW de lengte van de inpandige toevoerkanalen tussen buiten en de WTW, dit is de zogenaamde buitenaansluiting van de WTW. Stel de isolatiewaarde van de kanalen vast op basis de isolatiedikte [mm] en de warmtegeleidingscoëfficiënt [W/m·K] van de isolatie. Als dat niet te bepalen is, dan kan volstaan worden met de vaststelling of dit kanaal wel of niet geïsoleerd is.

Opmerking: Er is sprake van een geïsoleerd kanaal als het kanaal over minimaal 90% van de kanaallengte een warmteweerstand van minimaal 0,3 m²·K/W heeft.

Lengte kanaal buitenaansluiting

Bepaal voor de WTW de lengte van de inpandige toevoerkanalen tussen buiten en de WTW, dit is de zogenaamde buitenaansluiting van de WTW. Geef de werkelijke lengte op als je die kunt bepalen en kies voor onbekend als je deze niet kunt bepalen.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.5.2
Warmteterugwinning uit ventilatielucht Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.5.2
Warmteterugwinning uit ventilatielucht Woningbouw

Distributie

Als er sprake is van mechanische ventilatie, dan wordt de ventilatielucht door kanalen gedistribueerd. Distributieverlies wordt alleen voor voor toevoerkanalen (systeem B, D en E) berekend. De luchtdichtheid is voor alle mechanische ventilatiesystemen (systeem B t/m E) van invloed, zie volgende paragraaf.

Publicaties

Luchtdichtheidsklasse

Geef de luchtdichtheidsklasse van de kanalen op. Ook voor systeem C moet de luchtdichtheidsklasse opgenomen worden. NTA 8800 tabel 11.9 geeft de Correctiefactor voor warmteverlies door luchtlekken uit of naar ventilatiekanalen correctiefactor. NTA 8800 (zie publicatie hieronder) paragraaf 11.2.2.5.2:

Leklucht die op andere plekken binnen de gebouwschil uit de toevoerkanalen lekt of naar de afvoerkanalen lekt, wordt daarom geacht de ventilatie te verhogen.

Volg het opnameprotocol (zie bovenstaande publicaties) onder welke voorwaarden de luchtdichtheidsklasse opgegeven mag worden of dat er als “Onbekend” gerekend moet worden:

Als er sprake is van mechanische ventilatie (systeem B t/m E) wordt de ventilatielucht door kanalen gedistribueerd tussen buiten en de ruimten in het gebouw. Hierbij gaat ventilatielucht via luchtlekken in het luchtkanalensysteem verloren.

Herkennen

De luchtdichtheidsklasse van het kanaalsysteem moet worden opgegeven bij ventilatiesysteem B t/m E.

Bepalen

De luchtdichtheidsklasse van een kanaalsysteem kan worden vastgesteld door een meting volgens NEN-EN 1507, NEN-EN 12237 en/of NEN- EN 15727. Let op, indien alleen de componenten in het systeem aan een bepaalde luchtdichtheidsklasse voldoen, kan niet worden gesteld dat het luchtkanalensysteem deze luchtdichtheidsklasse heeft.

Als er geen meting heeft plaatsgevonden of het meetrapport voldoet niet aan de voorwaarden volgens de bovengenoemde meetnormen dan mag in de volgende situaties worden uitgegaan van luchtdichtheidsklasse LUKA A, B ,C:

  • Bij kanalen die over meer dan 75% van hun lengte zijn ingestort in beton;
  • Voor kunststof leidingsystemen;
  • Voor metalen kanalen waarvan alle verbindingen zichtbaar zijn afgedicht.
Publicaties
ISSO 17 hoofdstuk 2
Classificatie van luchtkanalen (Kwaliteitseisen voor luchtkanaalsystemen in woning- en utiliteitsbouw)
NTA 8800 paragraaf 11.2.2.5.2
Correctie voor luchtlekken in ventilatiekanalen en AHU’s

Toevoerkanalen buiten verwarmde zone

Vink deze aan als de kanalen tussen LBK en rekenzone buiten de thermische zone lopen.

Uit het opnameprotocol:

Als de kanalen tussen LBK en rekenzone buiten de thermische zone lopen, bepaal dan:

  • De lengte van de kanalen tussen LBK en rekenzone buiten de thermische zone;
  • Isolatiewaarde van de kanalen buiten de thermische zone.

Als er sprake is van meerdere kanalen buiten de thermische zone moet worden uitgegaan van de gemiddelde kanaallengte. Als de mate van isolatie verschilt, moet ook een gemiddelde isolatiewaarde R rekenkundig worden bepaald.

Lengte kanalen

Als de kanalen tussen LBK en rekenzone buiten de thermische zone lopen, bepaal dan de lengte van de kanalen tussen LBK en rekenzone.

Isolatiewaarde kanalen

Als de kanalen tussen LBK en rekenzone buiten de thermische zone lopen, bepaal dan de isolatiewaarde (groter of kleiner dan 1,0 m2·K/W, zie info blok hieronder) van de kanalen.

Tabel 11.14 van ISSO 82.1 resp 75.1 paragraaf 11.6 geeft de op te nemen gegevens van de distributiekanalen (tussen ventilator en geventileerde ruimten). Daarin is bij de rekenwaarde indien onbekend per ongeluk een verkeerde waarde gegeven (R < 0,3 m²·K/W) voor niet-geïsoleerd kanalen. De grenswaarde voor niet-geïsoleerd kanalen is in de NTA 8800 in tabel 11.19 R < 1,0 m²·K/W. Het opnameprotocol zal bij een update aangepast worden.

Bij de forfaitaire waarde voor minerale wol (lambda van 0,040 W/(m·K)) ligt hierbij de grens op een isolatiedikte van 40 mm.
Is de isolatiedikte 40 mm of groter? Dan is hij geïsoleerd.
Is de isolatiedikte kleiner dan 40 mm? Dan is hij ongeïsoleerd.

Ventilatoren

Ventilatoren komen in een gebouw in verschillende vormen en op diverse locaties voor. Het kunnen losse ventilatoren zijn voor mechanische af- of toevoer, ventilatoren in een LBK of een ventilatiebox. Voor de energieprestatieberekening moet het totale energieverbruik van de ventilatoren worden vastgesteld. Dit betekent dat het gezamenlijke ventilatorvermogen per rekenzone moet worden bepaald, op basis van het werkelijke nominale vermogen.

Op een ventilator of luchtbehandelingskast kunnen meerdere rekenzones zijn aangesloten. Als dit het geval is, worden de vermogens naar rato van de gebruiksoppervlakte van de rekenzones verdeeld. Dat doet de software als je een collectief ventilatiesysteem hebt en je geeft aan dat het systeem in andere rekenzones wordt gebruikt. Je kunt dan het totale gebruiksoppervlak opgeven. Voor een individueel systeem moet je het debiet en vermogen zelf verdelen.
Publicaties
ISSO 82.1 paragraaf 11.7
Ventilatoren Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.7
Ventilatoren Woningbouw

Nominaal vermogen

Uit het opnameprotocol (2020 3de druk)

Utiliteit: Het werkelijk nominaal vermogen staat vaak vermeld op ventilatiesysteemontwerpberekeningen. Het kan ook bekend zijn uit meetwaarden of van de op typeplaatjes vermelde nominale vermogens.

Woningbouw: Het werkelijk van nominaal vermogen staat vermeld op ventilatiesysteemontwerpberekeningen, dit is bekend uit meetwaarden. Bij woningen staat het (nominale) vermogen in vele gevallen op de ventilator vermeld.

Asvermogen

Uit het opnameprotocol (2020 3de druk)

Als het werkelijk geïnstalleerde nominale vermogen onbekend is, dan mag het worden bepaald via het geïnstalleerde elektrische asvermogen. De volgende gegevens zijn dan nodig naast het elektrisch vermogen:

  • De opgenomen spanning U in Volt (V) bij het maximaal toegekende vermogen gedurende continubedrijf;
  • De opgenomen stroom I in Ampere (A) bij het maximaal toegekende vermogen gedurende continubedrijf;
  • De arbeidsfactor e van het type motor: gelijkstroom (e = 1), eenfasewisselstroom (e = cos φ) of draaistroom (e = √3 x cos φ);

Het elektrisch vermogen staat op de ventilator of anders in de technische specificaties van de ventilator. In de technische specificaties staan ook de spanning, de stroom en het type motor opgenomen. Als meerdere ventilatoren met verschillend fabricagejaar en/of type motor worden gebruikt in systeem E.1, dan moet het vermogen van het ventilatortype worden gebruikt dat de grootste verblijfsgebiedoppervlakte bedient. Als de verblijfsgebiedoppervlakte gelijk is, dan moet systeem D worden aangehouden.

Vermogen onbekend

Uit het opnameprotocol (2020 3de druk)

Als de opgenomen spanning, opgenomen stroom en het type motor niet bekend zijn, dan volgt er een bepaling van het nominale vermogen op fabricagejaar (tot en met 2004 of vanaf 2005) en elektrisch vermogen.

Als het fabricagejaar niet te bepalen is, moet het bouwjaar van het gebouw of het deel van het gebouw waar de installatie zich bevindt, gebruikt worden.

Lintverwarming

Voorverwarmde natuurlijke ventilatie (linten)

Bij ventilatiesystemen met natuurlijke toevoerroosters (systeem A, C en E: A of C in combinatie met D.5b) kan er sprake zijn van lint verwarming.

De aanwezigheid van een verwarmingslint wordt vastgesteld op basis van merk en type van het rooster. Afhankelijk van hoe het rooster gemonteerd is, kan de voedingskabel van het lint zichtbaar zijn, maar dat is niet altijd het geval. Dit type rooster wordt gebruikt bij ventilatietypen C in combinatie met oppervlakteverwarming.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 11.3.7
Roosters met verwarmingslinten Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 11.3.7
Roosters met verwarmingslinten Woningbouw

Systeem 2

Tweede subsysteem bij gecombineerd systeem E

Als in de woning decentrale mechanische afzuiging (toe- en afvoer met WTW) (subsysteem D.5b) wordt gecombineerd met een ander ventilatiesysteem, dan is dit ventilatiesysteem E.

Systeem 1 is dan D.5b en bij systeem 2 geef je op met welk ander ventilatiesysteem dit gecombineerd wordt. De invoeropties voor systeem 2 zijn verder hetzelfde als voor systeem 1, afhankelijk van de gekozen invoer.


Terug naar Installaties