Volg altijd het opnameprotocol voor de gegevens die ingevuld moeten worden, zie publicaties. De informatie op onze online help is een aanvulling daarop. Als wij van vanuit de rekenregels van de NTA 8800 afwijken van het opnameprotocol, zullen we dit expliciet aangeven. Neem bij twijfel contact met ons op of stel een vraag op het adviesplatform van St. KEGO.

Deze pagina is nog in ontwikkeling
Iedere rekenzone moet een tapwatersysteem toegewezen worden. Als de woning een rekenzone heeft zonder tapwatersysteem, dan staat in ISSO 82.1

wijs die rekenzone dan aan op het tapwatersysteem van de aangrenzende rekenzone van de woning. Als er geen warmtapwatersysteem is in het hele gebouw, moet ‘elektrisch doorstroomtoestel’ worden opgegeven.

Voor utiliteitsbouw staat in ISSO 75.1

wijs aan die zone dan een tapwatersysteem toe dat hoort bij een andere rekenzone in het gebouw. Als er meerdere tapwatersystemen voorkomen, wordt het tapwatersysteem aangewezen dat de grootste gebruiksoppervlakte bedient. Als er geen warmtapwatersysteem is in het hele gebouw, moet ‘elektrisch doorstroomtoestel’ worden opgegeven.

In Vabi kun je dat aangeven met vinkje “gebruik tapwater uit andere rekenzone” zie afbeelding. Als er helemaal geen tapwatersysteem in de rekenzone aanwezig is, vul je zelf ‘elektrisch doorstroomtoestel’ in.

Systeem

Type installatie

Bij type installatie geef je op of het een individuele installatie is, of gemeenschappelijk/collectief. Meestal is dit onderscheid duidelijk, maar niet in alle situaties. Een gemeenschappelijk cv-ketel die in meerdere woningen wordt gebruikt voor verwarming van warm tapwater is gemeenschappelijk/collectief, maar een combiketel die in meerdere rekenzones wordt gebruikt voor warm water, is niet per definitie gemeenschappelijk. Beargumenteer je keuze goed in het projectdossier, of leg de praktijksituatie voor bij het platform van Stichting KEGO.

Ook voor warmtelevering derden is er een onderscheid tussen individueel en gemeenschappelijk. De scheiding tussen de leverancier en de afnemer bepaalt of dit gemeenschappelijk of individueel is. Zijn er meerdere woningen aangesloten op een centrale afleverset, dan is dit gemeenschappelijk. Je geeft dan bij het gehele systeem achter de centrale afleverset op, vaak is er dan dus een circulatieleiding, de verliezen worden oppervlakte gewogen verdeeld naar de aangesloten rekenzone(s). Heeft iedere woning zijn eigen aansluiting op het warmtenet, dan is er sprake van warmtelevering derden via een afleverset individueel. De distributieverliezen tot de aansluiting horen dan bij het rendement van het warmtenet.

Vanaf EPA versie 8.8 is het mogelijk om het tapwater aan te sluiten op een eigen collectief verwarmingssysteem, via een afleverset.  Dat is alleen mogelijk als er een gemeenschappelijk/collectief verwarmingssysteem ingevuld is en de wateraanvoertemperatuur bij verwarming moet minimaal 70/60 zijn (sinds NTA 8800: 20223 Vabi EPA versie 10.0).  Heeft verwarming een te lage temperatuur om voor tapwater te gebruiken, dan geeft de software daar een invoercontrole van. Zorg daarom dat deze invoer aangepast wordt voordat je gaat registreren. Tevens is nodig om de specificaties van het cv-systeem (opnieuw) op te geven bij de circulatieleiding, zie de betreffende paragraaf onder distributie.

Het energiegebruik voor warm tapwater wordt bij een “eigen collectieve verwarmingssysteem met afleverset” volledig (door)berekend bij het energiegebruik van het verwarmingssysteem. Bij warm tapwater resteert alleen het hulpenergiegebruik van het distributiesysteem ten behoeve van warm tapwater, onder de deelpost hulpenergie. De deelpost tapwater zal 0 kWh zijn.

Als een boosterwarmtepomp is aangesloten op het collectief verwarmingssysteem, dan is het niet nodig een circulatieleiding op te geven. Voor een boosterwarmtepomp is het type “individueel”.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 13.3.6
Warmtelevering via een afleverset Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.6
Warmtelevering via een afleverset Woningen en woongebouwen

Aantal identieke systemen

Bevat een rekenzone meerdere identieke systemen, dan kun je het aantal identieke systemen aanpassen. Je vult alle gegevens dan per systeem in, in plaats van het totaal van de (aangesloten) rekenzone(s).

Auto: standaard wordt het aantal identieke installaties automatisch bepaald. 1 bij een collectief / gemeenschappelijk systemen en het aantal woonfuncties (indien van toepassing) bij individuele installatie. Om een afwijkend aantal identieke installaties op de te geven, zet je het vinkje bij ‘ Auto’ uit.

Het aantal identieke systemen gaat om het geheel van het tapwatersysteem, dus alle invoervelden (opwekker, douche wtw (DWTW), afgifte en circulatieleiding), en niet alleen het aantal opwekkers. Bijvoorbeeld in een woongebouw heeft iedere woning dezelfde, individuele installatie.

Wordt systeem ook gebruikt voor andere rekenzones (vervallen)


Vervallen vanaf versie 8.8
Tot en met versie 8.7 werd oppervlakte gewogen verdeling van het berekende verlies van collectieve systemen gedaan door dit vinkje te gebruiken. Deze informatie is alleen nog beschikbaar voor controle en audits van oude projecten.

Wordt voor de installatie gebruik gemaakt van bijvoorbeeld een gemeenschappelijk/ collectief systeem, bij een woning in een appartementencomplex (of een onder gebouwtype m.u.v. appartementencomplex) zet dan een vinkje bij de optie ‘Wordt systeem ook gebruikt voor andere rekenzones’.

Hierdoor geef je aan dat hetzelfde systeem ook in andere rekenzones of objecten gebruikt wordt. Er wordt dan gerekend naar rato waardoor je het totaal gebruiksoppervlakte moet opgeven en het aantal bouwlagen collectief.

Voor een gemeenschappelijk/ collectieve installatie, waarbij wordt gerekend voor het gehele appartementencomplex (omgevingsvergunning),  wordt de optie ‘Wordt systeem ook gebruikt voor andere rekenzones en/of objecten’ niet aangevinkt.

Aantal bouwlagen collectief (vervallen)


Vervallen vanaf versie 9.0
Hier geef je het aantal bouwlagen op, dat is aangesloten op de (collectieve) tapwaterinstallatie. Dus ook bouwlagen die eventueel buiten de rekenzone, of in een ander object liggen.

 

Opwekkers

Opstelplaats

Bij de opstelplaats geef je aan of de opwekker van het direct of indirect verwarmde binnen of buiten de thermische zone liggen. Voor het vaststellen van de thermische zone volg opnameprotocol 7.1 (W) resp. 7.4 (U) zie publicaties hieronder. Als de opstelplaats onbekend is, dan rekent de software deze door als buiten de thermische zone.

De NTA 8800 maakt onderscheid in rendement bij de opwekkers die binnen of buiten de begrenzing van de energieprestatieberekening staan. Zie tabel 13.28 in de NTA 8800, hieronder genoemd in de publicaties.

De delen van het gebouw die worden meegenomen binnen de begrenzing van de energieprestatieberekening, worden samen de ’thermische zone’ genoemd.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 7.4
Bepaal de thermische zone en aangrenzende ruimten (Stap 3) Utiliteit
ISSO 75.1 paragraaf 13.3.3.3
Indirect verwarmde voorraadvaten Utiliteit
ISSO 72.1 paragraaf 13.3.4.1
Gasboilers (direct met gas verwarmd vat) Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 7.1
Bepaal de thermische zone (stap 1a) Woningbouw
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.3.1
Direct verwarmde voorraadvaten Woningbouw
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.3.3
Indirect verwarmde voorraadvaten Woningbouw
NTA 8800 tabel 13.28
Opwekkingsrendement van warmteopwekkers voor indirecte verwarming van warm tapwater van met gas of met olie gestookte ketels

Open verbrandingstoestel

Voor open verbrandingstoestellen wordt in de NTA 8800 berekend hoeveel extra verse lucht hier voor nodig. Om de tijdgemiddelde verbrandingsluchttoevoercapaciteit te berekenen moet je aangeven of er een open verbrandingstoestel toestel is.

Als een open verbrandingstoestel niet gebruikt wordt voor warm tapwater zoals beschreven in opnameprotocol (ISSO 75.1 respectievelijk 82.1) hoofdstuk 13, dan wordt die niet meegenomen in de berekening en hoef je deze niet op te geven.

Als niet vastgesteld kan worden welk type verbrandingstoestel is toegepast, dan moet de volgende richtlijn worden gevolgd:

  • een VR- of HR-ketel wordt gerekend als een gesloten toestel;
  • een CR-ketel wordt gerekend als een open toestel en zet je het vinkje in de software aan;
  • grote installaties worden niet als een open toestel aangemerkt.

Nominale belasting

Om de tijdgemiddelde verbrandingsluchttoevoercapaciteit te berekenen moet je opgeven wat de nominale belasting is, opgegeven door de fabrikant, in kW. Indien het vermogen van het verbrandingstoestel niet kan worden vastgesteld, dan kun je 0 invoeren. De software rekent dan met de minimale nominale belasting uit tabel 11.12 op, zie afbeelding, even zo als het opgegeven vermogen lager is dan de minimale waarde.

  • Bij een individuele conventionele ketel kies je de rekenwaarde overeenkomstig ‘Cv-ketels’, ‘Aardgas’ (30 kW).
  • Bij een geiser en badgeiser: rekenwaarde overeenkomstig ‘Badgeisers’, ‘Aardgas’ (35 kW).

Tabel 11.12 Rekenwaarde specifieke verbrandingsluchttoevoercapaciteit voor verbrandingstoestellen (NTA 8800:2020 +A1:2020)

Publicaties
NTA 8800
tabel 11.12 Rekenwaarde specifieke verbrandingsluchttoevoercapaciteit voor verbrandingstoestellen
ISSO 75.1 hoofdstuk 13
Warm tapwater utiliteit
ISSO 82.1 hoofdstuk 13
Warm tapwater woningbouw

Boosterwarmtepomp

Boosterwarmtepompen (BWP) zijn individuele warm tapwater warmtepompen met een hoge temperatuur warmtebron, die een watertemperatuur van boven 12 °C kennen.

In gebouwen met een collectief verwarmingssysteem kan voor de bereiding van warm tapwater een boosterwarmtepomp worden toegepast, waarbij:

  • Alleen warmte van het collectieve verwarmingssysteem als warmtebron voor de BWP fungeert;
  • Warmte van het collectieve verwarmingssysteem, in combinatie met warmte onttrokken aan het gebouw, als warmtebron voor de BWP fungeert. Wanneer de warmte wordt onttrokken aan het gebouw, dan komt deze van het afgiftesysteem voor ruimtekoeling.
Boosterwarmtepompen die ook gekoppeld zijn aan het collectieve koelsysteem, kunnen alleen doorgerekend worden als daar een kwaliteitsverkalring voor beschikbaar is. Deze rekenregels uit de NTA 8800 zijn nog niet verwerkt in Vabi EPA en daarom kun je nog niet kiezen voor een boosterwarmtepomp die gekoppeld is aan het distributiesysteem ruimteverwarming en -koeling. Naar verwachting is dit mogelijk vanaf versie 9.0.

De aanvoertemperatuur wordt door de software automatisch overgenomen van de opgegeven wateraanvoertemperatuur bij distributie van het verwarmingssysteem. Deze hoef je dus niet apart op te geven in de software.

Conform de NTA 8800 wordt met klasse 4 (CW-4/5/6) gerekend bij toepassing van een boosterwarmtepomp, daarom hoef je ook de CW-klasse niet op te geven.

NTA 8800 par. 13.8.4.4 Boosterwarmtepompen

Een boosterwarmtepomp is een individuele warmtapwaterwarmtepomp met een hogetemperatuurwarmtebron, met een watertemperatuur boven 12°C.

De boosterwarmtepomp kan worden toegepast in woningen en gebouwen met een (collectief) verwarmingssysteem waarbij de warmte van een (collectief) verwarmingssysteem, al dan niet aangevuld met warmte onttrokken aan de woning of het gebouw, fungeert als hogetemperatuurwarmtebron.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de forfaitaire rekenwaarden, kan geen rekening worden gehouden met koeling (onttrekking van warmte uit het koelsysteem in de woning of het gebouw) door de boosterwarmtepomp.

Een boosterwarmtepomp in een woongebouw wordt meestal toegepast in combinatie met een circulatiesysteem met cv-water dat wordt ingezet voor warm tapwater. Dit kan een systeem op basis van externe warmtelevering (warmtelevering derden) zijn of een collectief gebouwsysteem voor de functie verwarming. Circulatieleidingen na een eventuele afleverset moeten worden meegenomen als separaat circulatiesysteem.

Om dubbeltelling te voorkomen, wordt de hernieuwbare energie van een boosterwarmtepomp op 0 kWh gesteld, deze wordt berekend bij het verwarmingssysteem die de warmte aan de boosterwarmtepomp levert.

Omdat de energie voor tapwaterbereiding aan het verwarmingssysteem (en evt. het koelsysteem) wordt onttrokken, zie je bij toepassing van een boosterwarmtepomp dat het verbruik voor tapwater 0 kWh is. Het verbruik van de boosterwarmtepomp valt onder hulpenergie. Bij de gedetailleerde rekenresultaten is de hulpenergie van verwarming, koeling en tapwater uitgesplitst.

Publicaties
NTA 8800 paragraaf 13.8.4.4
Boosterwarmtepompen
ISSO 75.1 paragraaf 13.3.4.4
Boosterwarmtepompen Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.4.4
Boosterwarmtepompen Woningbouw

Heet- of kokendwatertoestel

Heet- of kokend waterkraan met elektrisch verwarmd vat

Als je een heet- of kokend waterkraan in de keuken hebt, dan kies je die bij een compleet toestel als opwekker. Je kunt vervolgens het (elektrisch verwarmde) voorraadvat opgeven. Je hoeft geen elektrische boiler als tweede toestel op te geven.

Als je een direct of indirect verwarmd vat hebt, dan kun je een heet- of kokend waterkraan aanvinken.

Heet- of kokend waterkraan in combinatie met een direct of indirect verwarmd vat

Als je een kwaliteitsverklaring hebt voor de heet- of kokend waterkraan, dan geef je deze op bij het voorraadvat, zie afbeelding:

Direct verwarmd vat (Gasboiler)

In aanvulling op het opnameprotocol zijn er drie klassen voor het vermogen gasboiler [kW]: kleiner of gelijk 70 kW, 71 t/m 150 kW en groter dan 150 kW. Voor boilers met een vermogen tot en met 70 kW is namelijk een kwaliteitsverklaring mogelijk op basis van meetgegevens EN 13203. Voor grotere boilers kun je op dit moment nog geen kwaliteitsverklaring invoeren in Vabi EPA. Mocht je een verklaring hebben voor een grotere direct gestookte gasboiler, neem dan contact op met Service & Support.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 13.3.4.1
Gasboilers (direct met gas verwarmd vat) Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.4.1
Gasboilers (direct met gas verwarmd vat) Woningbouw

Opstelplaats

Bij de opstelplaats geef je aan of de aanwezige voorraadvaten binnen of buiten de thermische zone liggen, in de rekenregels van de NTA 8800 is het opwekkingsrendement van indirecte verwarming van warm tapwater afhankelijk of deze binnen of buiten “de begrenzing van de energieprestatieberekening” staat. Voor het vaststellen van de thermische zone volg opnameprotocol 7.1 (W) resp. 7.4 (U) zie publicaties hieronder en de volgende aanwijzingen.

Indien een voorraadvat in een ruimte staat, die zich niet binnen de thermische zone van het gebouw bevindt, moet gekozen worden voor opstelling buiten de thermische zone. De technische ruimte bij een grote installatie (systemen die een Ag > 500 m² bedienen) ligt per definitie buiten de thermische zone. 

Kwaliteitsverklaring

Bij kwaliteitsverklaring kan je de gegevens van de kwaliteitsverklaring invullen. De bruto warmtapwaterbehoefte kan hierbij helpen om het rendement te bepalen. Wat de bruto warmtapwaterbehoefte is, wordt in de rekenzone bij Installatie Tapwater weergegeven zodra het object doorrekent en er resultaten zijn. Daardoor kan het handig zijn om het project eerst eenmaal door te laten rekenen en daarna de specifieke gegevens van deze kwaliteitsverklaring in te vullen.

Heb je een kwaliteitsverklaring voor een warmtepomp met een indirect verwarmd vat? Vul deze in als compleet toestel. Omdat de testopstelling van de verklaring de opwekker in combinatie met het indirect verwarmde vat omvat, past het gezamenlijk rendement in de rekenregels van de NTA 8800 als een compleet toestel.
De bruto warmtapwaterbehoefte wordt niet bij Tapwater in het hoofdstuk Installaties laten zien, alleen bij Tapwater in de rekenzone waar de installatie gekoppeld is. 

Voorraadvaten

Aantal voorraadvaten

Hier kun je tot maximaal 4 verschillende typen voorraadvaten kiezen. ‘Geen’ (voorraadvat) kun je alleen kiezen als het voorraadvat al bij de zonneboiler ingevuld is.

Aantal

Heb je meerdere identieke voorraadvaten, bijvoorbeeld iedere pantry, of iedere schoonmaakkast, heeft dezelfde boilers, dan kun hier het aantal opgeven.

Volume voorraadvat

Voor een (in)direct verwarmd vat dient het volume van de voorraadvaten te worden ingevuld.

Geef voor een individuele installatie het volume op van het voorraadvat.

Voor een gemeenschappelijk/ collectieve installatie, waarbij wordt gerekend voor een woning in een appartementencomplex (of een onder gebouwtype m.u.v. appartementencomplex), geef dan het totale volume van de voorraadvaten van het gehele systeem op. In combinatie met het vinkje ‘Wordt systeem ook gebruikt voor andere rekenzones en/of objecten’ (zoals bovenaan deze pagina is besproken) wordt het volume dan naar rato berekend.

Voor een gemeenschappelijk/ collectieve installatie, waarbij wordt gerekend voor het gehele appartementencomplex (omgevingsvergunning),  geef dan ook het totale volume van de voorraadvaten van het gehele systeem op. De optie ‘Wordt systeem ook gebruikt voor andere rekenzones en/of objecten’ (zoals bovenaan deze pagina is besproken) wordt dan niet aangevinkt.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 7.4
Bepaal de thermische zone en aangrenzende ruimten (Stap 3) Utiliteit
ISSO 75.1 paragraaf 13.3.2.1
Opstelling voorraadvaten Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 7.1
Bepaal de thermische zone (stap 1a) Woningbouw
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.2.1
Opstelling voorraadvaten Woningbouw

Kwaliteitsverklaring

Voor tapwater opwekkers zijn er verschillende soorten kwaliteitsverklaring mogelijk, afhankelijk van de type opwekker zijn een of meerdere types mogelijk: Meetgegevens eigen opgave, Meetgegevens EN 13203, Meetgegevens EN 16147 (enkel resp. twee tappatronen) en Meetgegevens NEN 7120 (enkel resp twee tappatronen). En natuurlijk ook voor een boosterwarmtepomp en vooraadvaten (standby verlies en warmteoverdrachtscoëfficiënt). Hieronder zie je van de verschillende verklaringen voorbeeld hoe je deze moet invullen. Staat jouw verklaring er niet bij en heb je hulp nodig bij het invullen, neem dan contact op met onze service en support medewerkers, dan kijken we met je mee naar de specifieke verklaring.

Meetgegevens eigen opgave

Het type ‘Meetgegevens eigen opgave’ gebruik je als de verklaring een rendement geeft, eventueel afhankelijk van de warmtapwaterbehoefte. Je vult dan alleen het rendement in de de code van de verklaring.

Meetgegevens EN 13203

Het type ‘Meetgegevens EN 13203’ gebruik je bijvoorbeeld bij gasgestookte ketels. Je kunt alle invoervelden van de twee tappatronen overnemen van de verklaring.

Meetgegevens EN 16147 (enkel)

Het type ‘Meetgegevens EN 16147’ gebruik je bij elektrische warmtepompen. Je kunt alle invoervelden van de tappatronen overnemen van de verklaring.

Als op de verklaring geen waarde staat voor BENG-3 / EP3 / duurzame energie, dan kun je 0 invullen.

NB sommige verklaringen geven het BENG-3 hernieuwbare deel in kWh per dag (kWh/dag). In de software moet je kWh per jaar (kWh/a) invullen, je kun de waarde van de verklaring met 365 vermenigvuldigen.

Meetgegevens NEN 7120 (enkel)

Het type ‘Meetgegevens NEN 7120’ gebruik je ook bij elektrische warmtepompen, deze zijn ook volgens EN 16147 opgesteld, maar zijn initieel opgesteld voor NEN 7120 berekeningen en mag vanwege de overgangsregeling ook in de NTA 8800 gebruikt worden.

Je kunt alle invoervelden van de tappatronen overnemen van de verklaring.

Als op de verklaring geen waarde staat voor BENG-3 / EP3 / duurzame energie, dan kun je 0 invullen.

NB sommige verklaringen geven het BENG-3 hernieuwbare deel in kWh per dag (kWh/dag). In de software moet je kWh per jaar (kWh/a) invullen, je kun de waarde van de verklaring met 365 vermenigvuldigen.

KV Boosterwarmtepomp

Voor een boosterwarmtepomp zijn er geen verschillende berekeningen, dus hoef je geen type kwaliteitsverkalring op te geven.

Je kunt de invoervelden overnemen van de verklaring, eventueel afhankelijk van de warmtapwaterbehoefte geïnterpoleerd.

Je kunt een boosterwarmtepomp die zowel op verwarming als koeling is aangesloten alleen opgeven als daar een kwaliteitsverklaring voor is. Als je het vinkje bij kwaliteitsverklaring aan zet, dan kun je daarna opgeven dat deze aan ruimteverwarming en -koeling gekoppeld is, zie afbeelding hieronder.

KV voorraadvat

Voor voorraadvaten zijn twee verschillende typen verklaring mogelijk: Warmteoverdrachtscoëfficiënt (Hsto;ls) en standby verlies (Qw;stb;ls;ref), klik op de afbeeldingen hierboven.

Je kunt de invoervelden overnemen van de verklaring.

DWTW

DWTW aanwezig

Alleen als er een douche WTW aanwezig is, zet je het vinkje aan. Vervolgens kun je opgeven of er ook douches zonder doucheWTW (DWTW) zijn. Vervolgens geef je per type en aansluitwijze het aantal op.

Aantal

Het aantal dat je voor doucheWTW invult, wordt gebruikt om het gemiddeld rendement te bepalen. Als er geen douches zonder DWTW zijn en er is maar 1 type en aansluitwijze, dan is het aantal niet van invloed op het resultaat.

Aansluitwijze

Aansluitwijze DWTW: Tabel 13.8 van de NTA8800 toont de correctiefactoren voor het thermische rendement.

NTA8800: “De drie manieren waarop de individuele DWTW-unit kan worden aangesloten in combinatie met een individueel opwekkingstoestel, zijn geschetst in figuur 13.1. Bij combinatie met een circulatiesysteem warm tapwater wordt alleen het systeem van figuur 13.1 b) toegepast. In sportcomplexen kunnen afwijkende systemen worden toegepast met parallel geschakelde warmtewisselaars.”

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 13.6
Warmteterugwinning uit douchewater Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.6
Warmteterugwinning uit douchewater Woningbouw

Distributie

Volg altijd het opnameprotocol voor de gegevens die ingevuld moeten worden, zie publicaties. De informatie op onze online help is een aanvulling daarop. Als wij van vanuit de rekenregels van de NTA 8800 afwijken van het opnameprotocol, zullen we dit expliciet aangeven. Neem bij twijfel contact met ons op of stel een vraag op het adviesplatform van St. KEGO.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 13.4
Distributie Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.4
Distributie Woningbouw

Circulatieleiding

Voor een gemeenschappelijk/collectieve installatie en dus ook bij circulatieleiding, vul je de gegevens in van het gehele systeem. Op basis van m2 rekent de software dit terug naar het niveau van de rekenzone. !N.B. Uitzondering daarop is de afleverset bij tapwater, zie de betreffende paragraaf hieronder.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 13.4
Distributie Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.4
Distributie Woningen en woongebouwen

Aansluiting tapwater op eigen collectief verwarmingssysteem

Ook voor aansluiting op collectief verwarmingssysteem (zie type installatie in de afbeelding hierboven) moeten de gegevens voor circulatieleiding ingevuld worden. Er worden niet twee distributienetten doorgerekend! Bij verwarming geef je alleen de specificaties op die nodig zijn om het verlies warmteverlies voor verwarming (stookseizoen) te berekenen. Voor tapwater geef je de specificaties op die nodig zijn voor het ‘extra’ warmteverlies buiten het stookseizoen. Want omdat tapwater op het verwarmingssysteem is aangesloten, is er jaarrond een warmtevraag en niet alleen tijdens het stookseizoen. Het berekende warmteverlies buiten het stookseizoen ten gevolge van de wam tapwaterbereiding, wordt doorgegeven aan de verwarmingsberekening en komt onder de deelpost verwarming.

Je moet dus alle gegevens van het cv-circulatiesysteem (ook) opgeven in het tapwaterscherm om de distributieverliezen buiten het stookseizoen te berekenen. Deze specificaties zijn gedeeltelijk dezelfde als je bij verwarming al hebt opgegeven. Als het goed is, worden alle invoervelden beschreven in het opnameprotocol, zie publicaties hieronder, ook voor aansluiting op cv-systeem, en sluiten de invoervelden in Vabi EPA aan bij de benodigde gegevens van de NTA 8800 berekening.

Type circulatie (vervallen)


Vervallen vanaf versie 8.8
Tot en met versie 8.7 kon je alleen nog tapwater circulatie opgeven. Deze informatie is alleen nog beschikbaar voor controle en audits van oude projecten.

Als de circulatieleiding met een afleverset gekoppeld is aan de CV-leiding, kun je dat nog niet opgeven en kies je dus ook voor tapwater circulatie.

Een circulatieleiding aangesloten op verwarmingssysteem kun je op dit moment nog niet invullen in Vabi EPA. Dat is omdat het opnameprotocol niet altijd goed aansluit op de NTA8800 en dat is vaak een hele puzzel. Om deze techniek goed te waarderen volgens de NTA8800 is naar ons idee ook nog andere invoer bij de opwekker nodig. Om deze reden is het op dit moment niet mogelijk om dit systeem netjes in de huidige applicatie in te vullen.

Wij snappen dat dit onhandig is, en werken aan een oplossing om dit in een aankomende update wel goed te kunnen invoeren. Al dan niet met net wat andere invoer dan in het protocol staat. We kunnen hier helaas geen datum voor beloven, maar het staat wel hoog op de prioriteringslijst. Tot dat moment is volgens ons de beste manier van invullen door de circulatie/distributie systemen separaat bij verwarming/tapwater in te vullen:

Als het systeem alleen voor verwarming is:
Vul geen circulatiesysteem bij tapwater in. Vul de gemeenschappelijke distributie gegevens bij verwarming in.

Als het systeem alleen voor tapwater is:
Tapwater: vul het circulatiesysteem bij tapwater in. Vul bij verwarming de distributiegegevens van de individuele installatie in.

Als het systeem voor verwarming en tapwater is:
Vul het circulatiesysteem bij zowel verwarming en tapwater in. Je geeft bij tapwater het type circulatie op als “tapwater circulatie”.

Mocht je willen sparren over de beste invoer, dan ontvangen we graag het *.epa projectbestand en de relevante projectgegevens.

Aantal bouwlagen aangesloten op het systeem

Hier geef je het aantal bouwlagen op, dat is aangesloten op de (collectieve) tapwaterinstallatie. Dus ook bouwlagen die eventueel buiten de rekenzone, of in een ander object liggen.

Afleverset aanwezig

Vink aan als er afleverset(s) in het object gebruikt worden. Is er 1 afleverset binnen het object, dan hoef je verder niets in te vullen.

versie 8.x

Vink aan als er afleverset(s) in het object gebruikt worden. Is er 1 afleverset binnen het object, of 1 per woning indien er een BENG-berekening (omgevingsvergunning) van een appartementencomplex gemaakt wordt, dan hoef je verder niets in te vullen.
Bij Utiliteit (bijvoorbeeld logies, celfunctie e.a.), of als het anders is dan 1 per object, dan zet je het vinkje aan “Zonder individuele afleverset per object” en moet je het aantal afleversets opgeven. Als je dat tweede vinkje niet gebruikt (en het eerste vinkje wel) dan rekent Vabi EPA dus met 1 afleverset voor een woning in een appartementencomplex, en met het aantal opgegeven woonfuncties binnen het appartementencomplex bij berekening van het gehele appartementencomplex, afhankelijk dus van wat je object ‘niveau’ is.

Zonder individuele afleverset per woning

Vink deze aan als het aantal afleversets binnen het object anders dan 1 per object/ per woning is, zodat je het aantal kunt opgeven.

Een voorbeeld wanneer je het aantal afleversets zelf moet opgeven, als er onzelfstandige woningen zijn, die ieder individueel een afleverset hebben. Bijvoorbeeld een studentflat, waarbij er 6 wooneenheden zijn, en iedere wooneenheid heeft 4 onzelfstandige woningen die dus gezamenlijk de voorzieningen hebben. In het gehele appartementencomplex zijn dus 6 x 4 = 24 onzelfstandige woningen (verhuurbare kamers). Het aantal woonfuncties die je invult voor een BENG berekening van het gehele appartementencomplex zijn de 6 wooneenheden. Maar het aantal afleversets is in totaal 24. Dat geef je dan als volgt op:

Maak je echter geen BENG berekening van het hele gebouw, maar een energielabel bij oplevering, dan is je object een enkele wooneenheid, met 4 onzelfstandige woningen met gedeelde voorzieningen. In dat geval zet je ook beide vinkjes aan en is het aantal afleversets per object 4.

Aantal afleversets

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Bepaal het aantal afleversets aangesloten op de collectieve warmteopwekker. Als de energieprestatie wordt bepaald voor een woning in een woongebouw, hoeft alleen het aantal afleversets voor die woning te worden opgegeven.

Vul het totaal aantal afleversets in die toegepast zijn binnen het object dat doorgerekend wordt.

Als het totale aantal van het appartementencomplex ingevuld wordt bij de berekening van een enkele woning in een appartementencomplex, dan resulteert dit in een heel hoog tapwater gebruik! Dit komt omdat vanuit de NTA8800 het energieverbruik (in tegenstelling tot warmtemeters bij verwarming/koeling) niet verdeeld wordt naar rato van het gebruiksoppervlakte van het object en het totaal gebruiksoppervlakte systeem [m2].

.

Individuele afleverset per object / woonfunctie

Is er 1 afleverset binnen het utiliteitsgebouw, of betreft de berekening een eengezinswoning of appartement, dan kun je het vinkje aan laten staan. Voor een appartementencomplex / woongebouw kun je dit vinkje (voor nu) beter uitzetten, of controleer goed of het aantal installatie vermenigvuldigd met het aantal afleversets klopt met het totaal aanwezige afleversets binnen het object (van de aangesloten rekenzones van deze tapwater installatie).

NB! Het (automatisch bepaalde) aantal afleversets wordt vermenigvuldigd met het aantal identieke installaties. Voor een appartementencomplex (woongebouw) omgevingsvergunning en maatwerkadvies kun je deze automatische bepaling niet gebruik bij warmtelevering derden individueel. Zet dan het vinkje uit en vul 1 afleverset in.

Als het aantal afleversets anders is dan 1 per object (bijvoorbeeld bij utiliteitsgebouwen als logies, celfunctie e.a.), dan zet je het vinkje uit bij “Individuele afleverset per object / woonfunctie” en kun je het aantal afleversets zelf opgeven.

Als je dit tweede vinkje niet gebruikt (en het eerste vinkje wel) dan rekent Vabi EPA dus met 1 afleverset voor een woning in een appartementencomplex, en met het aantal opgegeven woonfuncties binnen het appartementencomplex bij berekening van het gehele appartementencomplex, vermenigvuldigd met het aantal identieke installaties. Het is dus afhankelijk dus van wat je object ‘niveau’ (appartement versus appartementencomplex) is en het een individuele of gemeenschappelijk installatie is. Voor utiliteit wordt met 1 afleverset gerekend, tenzij dit vinkje uit zet en het aantal afleverset binnen de tapwaterinstallatie invult.

Aantal afleversets

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Bepaal het aantal afleversets aangesloten op de collectieve warmteopwekker. Als de energieprestatie wordt bepaald voor een woning in een woongebouw, hoeft alleen het aantal afleversets voor die woning te worden opgegeven.

Vul het totaal aantal afleversets in die toegepast zijn binnen het object dat doorgerekend wordt. In tegenstelling tot andere verliezen worden afleversets namelijk niet verdeeld wordt naar rato van het gebruiksoppervlakte van het object en het totaal gebruiksoppervlakte systeem [m2] (fgebouw).

Als het totale aantal van het appartementencomplex ingevuld wordt bij de berekening van een enkele woning in een appartementencomplex, dan resulteert dit in een heel hoog tapwater gebruik! Dit komt omdat vanuit de NTA 8800 het energieverbruik (in tegenstelling tot warmtemeters bij verwarming/koeling) niet niet verdeeld wordt naar rato van het gebruiksoppervlakte van het object en het totaal gebruiksoppervlakte systeem [m2].

Als je niet zelf een aantal opgeeft, dan kun je toch het aantal zien waar mee gerekend wordt, meestal is dit 1, tenzij er een woongebouw doorgerekend wordt, dan is dat het aantal woonfuncties.

Voorbeelden appartementencomplex
De voorbeelden voor een woongebouw worden later uitgewerkt.

  • Bij een individuele installatie wordt het aantal identieke installaties automatisch het aantal woonfuncties in het gebouw ingevuld. Bij individuele installaties is er zelden in de woning nog een afleverset. Mochten er wel afleversets zijn, dan kun je zelf het aantal afleversets binnen het woongebouw invullen. Als dit anders is dan 1 afleverset per woning, zet dan het aantal individuele installaties op 1 en neem desgewenst contact op met de helpdesk, wat voor die casus de beste invoer is.
  • Bij een gemeenschappelijke / collectieve installatie wordt meestal een afleversets gebruikt als er een circulatieleiding is. Het aantal identieke installaties is voor gemeenschappelijk / collectief altijd 1. Bij het 1 afleverset per object / woonfunctie wordt automatische het aantal woonfuncties ingevuld. Als dit anders is, zet dan het vinkje uit en vul jet aantal afleversets van deze installatie binnen het woongebouw in.
  • Bij externe warmtelevering via een afleverset individueel is er meestal 1 afleverset in het appartement en wordt het automatisch bepaald op het aantal woonfuncties. Echter, omdat het een individuele afleverset is, is ook het aantal identieke installaties automatisch bepaald op het aantal woonfuncties. Stel een woongebouw met 25 woonfuncties wordt dan met 25×25 afleversets gerekend, wat tot een veel te hoog verbruik geeft. Zet in dit geval het aantal afleversets op 1 (of het aantal identieke systemen op 1).
  • Bij externe warmtelevering via een afleverset gemeenschappelijk (centraal) is er 1 centrale afleverset en daarna wordt de warmte verdeeld naar de appartementen, vaak via een circulatieleiding met per appartement een afleverset of warmtewisselaar. Omdat het een gemeenschappelijk systeem is, is het aantal identieke installaties automatisch 1. Bij het automatisch bepaalde aantal afleversets van het object wordt het aantal woonfuncties gebruikt. Je kunt zelf het aantal aanpassen als die anders is dan het aantal woonfuncties.
  • Als een gebouw een collectief verwarmingssysteem heeft, kan tapwater daar ook op aansluiten. Daarmee voorkom je dubbele leidingverliezen is het stookseizoen ten opzichte van gescheiden distributie van verwarming en warm tapwater. Als je bij tapwater kiest voor een eigen collectieve verwarmingssysteem via een afleverset, dan wordt het aantal identieke installaties op het aantal woonfuncties gezet. De rekenkern geeft daar een foutmelding op, zet daarom het vinkje uit en zet het aantal identieke installaties op 1.
    Bij het automatisch bepaalde aantal afleversets van het object wordt het aantal woonfuncties gebruikt. Je kunt zelf het aantal aanpassen als die anders is dan het aantal woonfuncties.

Voorbeelden appartement
  • Bij een individuele installatie wordt zelden een afleverset gebruikt. Mocht dat toch het geval zijn, kies er dan voor om het aantal afleversets zelf in te vullen. Het aantal identieke installaties is binnen een appartement meestal 1, dan kun je het aantal afleversets binnen het object invullen, of  het aantal afleversets binnen de rekenzone(s) waarin deze installatie wordt gebruikt.
  • Bij een gemeenschappelijke / collectieve installatie wordt meestal een afleversets gebruikt als er een circulatieleiding is. Het aantal identieke installaties is voor gemeenschappelijk / collectief altijd 1 en kun je het aantal afleversets binnen het object invullen, of  het aantal afleversets binnen de rekenzone(s) waarin deze installatie wordt gebruikt (en dus niet het totaal aantal afleversets binnen de complete tapwaterinstallatie).
  • Bij externe warmtelevering via een afleverset individueel is er meestal 1 afleverset in het appartement en het aantal identieke installaties is meestal 1. Je kunt in deze situatie de automatisch bepaalde aantallen gebruiken.
  • Bij externe warmtelevering via een afleverset gemeenschappelijk (centraal) is er 1 afleverset en daarna wordt de warmte verdeeld naar de appartementen, vaak via een circulatieleiding met per appartement een afleverset of warmtewisselaar. Omdat het een gemeenschappelijk systeem is, is het aantal identieke installaties automatisch 1. Omdat het aantal afleversets van het object ingevuld worden, is dit er meestal ook 1 en kun je de automatische bepaalde aantallen gebruiken.
  • Als een gebouw een collectief verwarmingssysteem heeft, kan tapwater daar ook op aansluiten. Daarmee voorkom je dubbele leidingverliezen is het stookseizoen ten opzichte van gescheiden distributie van verwarming en warm tapwater. Als je bij tapwater kiest voor een eigen collectieve verwarmingssysteem via een afleverset, dan is het aantal identieke installaties 1. Omdat het aantal afleversets van het object ingevuld worden, is dit er meestal ook 1 en kun je de automatische bepaalde aantallen gebruiken.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 13.3.6
Warmtelevering via een afleverset Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 13.3.6
Warmtelevering via een afleverset Woningen en woongebouwen

Lengte circulatieleiding

Vul hier de totale lengte van het distributiesysteem in. Indien deze niet bekend is, vul dan onbekend in. Dan wordt aan de hand van het gebruiksoppervlak forfaitair berekend wat de leidinglengte is. Het is alleen mogelijk om leidinglengtes uit de tekeningen van de installatie af te leiden als het leidingverloop op de tekening overeenkomt met het werkelijke leidingverloop in de rekenzone. Als het leidingverloop afwijkt van de gegevens of niet te controleren is, kies dan de forfaitaire methode voor het bepalen van de leidinglentes.

Maximale lengte circulatieleiding

De maximale leidinglengte van de circulatieleiding van een tapwatersysteem is gedefinieerd als de afstand vanaf de opwekker of het voorraadvat naar de aansluiting op de verst gelegen uittapleiding. Dit is de werkelijke afstand die afgelegd wordt als het leidingverloop gevolgd wordt.

Diameter

Geef hier de uitwendige diameter op van de circulatieleiding (zonder isolatiemateriaal).

Zekere voor grote circulatiesystemen (aangesloten oppervlak groter dan 500 m2) loont het de moeite om deze diameter te achterhalen, indien onbekend dan wordt er met een diameter van 80 mm gerekend, wat van grote invloed is op het berekende energiegebruik.

Isolatiedikte

Er kan aangeven worden dat onbekend is of de leidingen geïsoleerd zijn, of dat de isolatiedikte onbekend is. Er wordt dan gerekend volgens de forfaitaire methoden van de NTA8800, zie tabel 13.4 in paragraaf 13.4.3.3.

Isolatie onbekend is gunstiger dan geen isolatie! Bij onbekend wordt gerekend met een isolatiedikte van 10 mm.
Publicaties
NTA 8800 paragraaf 13.4.3.3
Tabel 13.4 Indicatie Ψj-waarden per m koperen leiding in W/m∙K

Vermogen pomp circulatieleiding

Geeft het totale vermogen op van het gehele circulatiesysteem. Alle circulatiepompen in het distributiesysteem moeten worden meegenomen. Als het tapwatersysteem in meerdere rekenzones en/of objecten wordt gebruikt, dan wordt dit oppervlakte gewogen over de rekenzones en/of objecten verdeeld.


Terug naar Installaties