Deze pagina is nog in ontwikkeling
Voor het bepalen van de energieprestatie zijn alleen systemen van belang die bedoeld zijn voor de koeling van ruimten waar mensen verblijven. Andere vormen van koeling, zoals bijvoorbeeld productkoeling en koeling van serverruimtes, worden niet opgenomen. Onder productkoeling vallen naast koelkasten en vriezers ook koelcellen voor de opslag van bijvoorbeeld levensmiddelen of grondstoffen, producten etcetera. Ook koeling van productieprocessen valt niet onder ruimtekoeling.

De koelinstallatie heeft invloed op de indeling in rekenzones. In een koelinstallatie zit per definitie maximaal één koudedistributiesysteem. Daar kunnen één of meer koudeopwekkers en afgiftesystemen op aangesloten zijn (zie afbeelding 10.1). Twee gescheiden watergevoerde distributiesystemen met een verschillende systeemtemperatuur, worden als twee systemen beschouwd. Als er meer dan één koudeopwekker op een distributiesysteem zit, dan geldt de prioritering uit 10.3 voor de bepaling van de primaire opwekker. Als er meerdere distributiesystemen zijn, dan moet de thermische zone verdeeld worden in meerdere rekenzones.

Als in een ruimte meerdere koelinstallaties in gebruik zijn, houd dan het systeem met de laagste systeemtemperatuur aan voor de bepaling van rekenzones. Een uitzondering hierop is de volgende: Als 80% of meer van het gebruiksoppervlak door één systeem wordt geventileerd, dan mogen de kleinere systemen worden verwaarloosd.

Let op: Als een single split compressiekoelmachine (room airconditioner, compressiekoelmachine met lokale distributie) is toegepast, geldt dit toestel als het systeem met de laagste systeemtemperatuur.

Opmerking: In gebouwen met een totale gebruiksoppervlakte (Ag) van meer dan 500 m² wordt verondersteld dat de opwekkers opgesteld staan in een technische ruimte die wordt gezien als een aangrenzende ruimte. Deze behoren dus niet tot de thermische zone.

Volg het opnameprotocol voor de juiste vaststelling van de koelinstallaties en de rekenzones:

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 10.2
Koeling en rekenzones Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 10.2
Koeling en rekenzones Wonigbouw

Koelsysteem en opwekkers

Koelsysteem en opwekkers

Stel per koelinstallatie vast door welke koude-opwekkers dit systeem gevoed wordt. Stel vast welke opwekkers de hoogste prioriteit hebben.
Bepaal het totale vermogen van de opwekkers met de eerste prioriteit en het vermogen van alle koude-opwekkers samen, zie 10.3.9. Als de koelinstallatie meerdere koude-opwekkers kent met dezelfde prioriteit, wordt dit gezien als één opwekker. Tel in dat geval het vermogen van de individuele opwekkers bij elkaar op. Als deze vermogens niet vast te stellen zijn, mag ‘onbekend’ opgegeven worden.

Als op een distributiesysteem meerdere opwekkers zijn aangesloten, zijn deze opwekkers onderling geprioriteerd. Gebruik daarbij deze volgorde:

  1. Vrije koeling met WKO (hoogste prioriteit);
  2. Vrije koeling met oppervlaktewater, bodemwarmtewisselaars of dauwpuntskoeling (adiabatische koeling);
  3. Absorptiekoeling;
  4. Centrale koude-opwekking door middel van compressiekoeling (koelmachine);
  5. Lokale koude-opwekking door middel van compressiekoeling (single-split, room-AC, laagste prioriteit).
Als er een kwaliteitsverklaring is, moet het rendement uit de verklaring overgenomen worden. 
Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 10.3
Koude-opwekking Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 10.3
Koude-opwekking Woningbouw

Aantal identieke systemen

Bevat een rekenzone meerdere identieke systemen, dan kun je het aantal identieke systemen aanpassen. Je vult alle gegevens dan per systeem in, in plaats van het totaal van de (aangesloten) rekenzone(s).

Auto: standaard wordt het aantal identieke installaties automatisch bepaald: 1 bij een collectief / gemeenschappelijk systemen en het aantal woonfuncties (indien van toepassing) bij individuele installatie. Om een afwijkend aantal identieke installaties op de te geven, zet je het vinkje bij ‘ Auto’ uit.

Het aantal identieke systemen gaat om het geheel van het koelssysteem, dus alle invoervelden (opwekker, distributie, afgifte), en niet alleen het aantal opwekkers. Bijvoorbeeld in een woongebouw heeft iedere woning dezelfde, individuele installatie.

Totaal vermogen opwekker

De nominale vermogens worden afgelezen van de typeplaatjes of de technische specificatie van de opwekkers. Als deze onbekend zijn, wordt het nominale vermogen forfaitair berekend.

Aangesloten op warmtepomp (regeneratie)

Bij passieve of vrije koeling via warmte-koude-opslag (WKO, bodemkoeling) en bodemwarmtewisselaar kun je aangeven of er sprake is van regeneratie via de warmtepomp. Regeneratie van de bron wordt alleen meegenomen indien de energie die door een warmtepomp wordt opgewekt op dezelfde bron is aangesloten als de bron die wordt geregenereerd.

Als de vrije, passieve koeling is aangesloten op een warmtepomp (met dezelfde bron die wordt geregenereerd), zet je het vinkje aan bij ‘Aangesloten op warmtepomp (regeneratie)’.

Als de mate van regeneratie gering is (kleiner dan 0,5), dan blijft het opwekkingsrendement van het verwarmingssysteem gelijk (de correctiefactor in tabel V.1 van de NTA 8800 is dan 1,0 ).

In de 6e druk van het opnameprotocol (per 1 juli 2024, aansluitend bij Vabi EPA 11.x en NTA 8800 : 2024) is informatie over regeneratie van de bron vervallen. In Vabi EPA is het echter nog steeds nodig om deze gegevens in te vullen om de berekeningen van de NTA 8800 te kunnen volgen. De software gaat er namelijk niet automatisch van uit dat vrije, passieve koeling is aangesloten op de eventueel ingevulde warmtepomp bij verwarming en tapwater, of dat deze mogelijk aangesloten is op een ander bron, waardoor regeneratie niet meegenomen dient te worden. Uit de NTA 8800 : 2024:

Bijlage P (par. 6.10.4 Hulpenergie koudeopwekking): Regeneratie van de bron is koude laden (warmte onttrekken) teneinde de bodem thermisch in balans te brengen.
Als dit gebeurt door het warmtepompbedrijf is de daarvoor vereiste hulpenergie al opgenomen in de COP van de warmtepomp. Als dit gebeurt zonder gebruik van de warmte voor verwarming (door een warmtepomp) dan komt het energiegebruik van de pompen ten laste van de koeling. De warmte wordt dan bijvoorbeeld afgegeven via een droge koeler.

Bijlage V (Regeneratie bronsystemen bij toepassing warmtepompen): Energiehoeveelheden moeten alleen in de noemer worden opgenomen indien deze energie door een warmtepomp wordt opgewekt die op dezelfde bron is aangesloten als de bron die wordt geregenereerd.

Bodemtemperatuur > 0 graden C

Uit het opnameprotocol, zie publicaties hieronder:

Bij bodemwarmtepompen voor verwarming of warmtapwater met bodem en grondwater als bron moet je aangeven of de bron altijd warmer is dan 0 °C. Dit kan je bijvoorbeeld aantonen met een EED-berekening.

Warmtepomp (regeneratie) tapwater

Als de warmtepomp ook voor tapwater gebruikt wordt, met dezelfde bron die wordt geregenereerd, dan vink je deze aan. Selecteer vervolgens het tapwatersysteem met de warmtepomp.
Deze informatie is o.a. nodig om de hulpenergie voor vrije koeling te berekenen en kan van invloed zijn op de mate van regeneratie. Als de mate van generatie gering is (kleiner dan 0,5), dan blijft het opwekkingsrendement van het tapwatersysteem gelijk (de correctiefactor in tabel V.1 van de NTA 8800 is dan 1,0 ).

Publicaties
Vrije koeling Utiliteit
ISSO 75.1 paragraaf 10.3.1.3
Vrije koeling Woningen
ISSO 82.1 paragraaf 10.3.1.3
Vrije koeling Praktijkboek
ISSO-Praktijkboek Energieprestatie gebouwen paragraaf 10.3.1.5

Distributie

Opmerking ISSO 10.4.1:

Opmerking: De methodiek kent geen distributie via lucht. Als koude via het ventilatiesysteem in de ruimte wordt afgegeven, wordt bij het onderdeel koeling alleen gekeken naar de distributie tot aan het ventilatiesysteem. Overige aspecten van afgifte van koude via lucht worden opgenomen bij het onderdeel ventilatie. Bij splitunits (single en multi) is er ook geen sprake van distributie, maar van directe expansie.

Als je directe expansie invult, wordt het distributiemedium door de software automatisch op “geen (lokaal)” gezet.

Hoofdcirculatiepomp

Uit het opnameprotocol, zie publicaties:

Distributiesystemen voor koude zijn voorzien circulatiepompen. Complete toestellen hebben een geïntegreerde pomp, deze hoeven niet apart te worden meegenomen. In andere gevallen is er ten minste één separate circulatiepomp aanwezig. Het gaat dan om een hoofdcirculatiepomp bij een koelsysteem en/of aanvullende circulatiepompen bij een collectief systeem of om een circulatiepomp voor vloerkoeling bij een individueel systeem. Bij koudelevering door derden is er altijd een hoofdcirculatiepomp als de koude via een warmtewisselaar aan het gebouw wordt afgegeven.

Publicaties
ISSO 75.1 paragraaf 10.4.2
Distributiepompen Utiliteit
ISSO 82.1 paragraaf 10.4.2
Distributiepompen Woningbouw

Je kunt kiezen of je het werkelijk vermogen opgeeft, of het werkelijk vermogen en de energie-efficiëntie-index (EEI) van de pomp. Als er geen gegevens te achterhalen zijn, kies je onbekend. Het energiegebruik zal naar rato van gebruiksoppervlak verdeeld worden over de rekenzones en/of objecten.

Totaal vermogen [W]: geef het vermogen van de hoofdcirculatiepomp op. Als het werkelijke opgenomen vermogen van de distributiepomp, die niet voorzien is van een energielabel, bekend is, moet deze waarde worden gebruikt. Het werkelijk vermogen van de pomp(en) kan worden gevonden in een vermogensberekening van het distributiesysteem.

Energie-efficiëntie-index pomp: Voor bestaande distributiesystemen, voorzien van pompen met een energielabel, moet de EEI worden opgegeven van de pomp dat op het energielabel van de pomp staat vermeld. Indien het distributiesysteem van meerdere pompen met een bekende EEI is voorzien en er is maar één invoermogelijkheid, moet de EEI worden bepaald middels het gewogen rekenkundig gemiddelde van EEI op basis van het maximale vermogen van deze pompen.

De berekening van hulpenergie kan in de NTA 8800 niet gecombineerd worden, daarom kun je alleen bij de hoofdcirculatiepomp kiezen voor werkelijk vermogen en EEI, of werkelijk vermogen. Als van een of meerdere circulatiepompen de EEI niet bekend is, kies je voor de berekeningsmethode met alleen het werkelijk vermogen.

Aanvullende circulatiepompen

Geef het totale vermogen op van de extra circulatiepompen aangesloten op het distributiesysteem. Alle circulatiepompen in het distributiesysteem die niet integraal met de opwekker zijn opgenomen moeten worden meegenomen, met uitzondering van de hoofdcirculatiepomp die hierboven al opgegeven is. Bij een collectief / gemeenschappelijk systeem zal het energiegebruik zal naar rato van gebruiksoppervlak verdeeld worden over de rekenzones en/of objecten.

De berekening van hulpenergie kan in de NTA 8800 niet gecombineerd worden, daarom kun je alleen bij de hoofdcirculatiepomp kiezen voor werkelijk vermogen en EEI, of werkelijk vermogen. Als van een of meerdere circulatiepompen de EEI niet bekend is, kies je voor de berekeningsmethode met alleen het werkelijk vermogen.

Afgifte

Onder afgifte kan het type afgiftesysteem en de regeling hiervan worden ingevoerd.

Publicaties
Ruimtekoeling - Afgifte Utiliteit
ISSO 75.1 paragraaf 10.5
Ruimtekoeling - Afgifte Woningbouw
ISSO 82.1 paragraaf 10.5

Type afgiftesysteem

Luchtkoeling, bijvoorbeeld via de LBK, vul je vanaf versie 11.0 (NTA 8800:2024 en ISSO opnameprotocol 6e druk) in als Overig of onbekend.

Vul Ventilatorconvector (aan buitenmuur) in als deze bevestigd is aan een buitenwand.

Vul Ventilatorconvector (aan plafond) in als deze bevestigd is aan het plafond. NTA 8800 rekent voor alle overige situaties of als bevestiging onbekend is hetzelfde als bevestig aan plafond, zie afbeelding hieronder. Je kunt daarom voor overige en onbekende situaties voor plafond kiezen, ook al staat dit niet in het opnameprotocol. Leg de motivatie van je keuze vast in het projectdossier.

Als beide bevestigingsmethoden voorkomen, telt de meest voorkomende.

Temperatuurverschil veroorzaakt door verliezen van het afgiftesysteem in de rekenzone, in K

Aantal toestellen

Wanneer er ventilatorconvectoren en/of split units aanwezig zijn, dan vul je bij Aantal toestellen het aantal binnenunits in. Hiermee wordt de hulpenergie voor de ventilatoren berekend. Dit aantal zijn zowel de extra ventilatoren als de ventilatoren van de inblaascassettes. Indien het vermogen onbekend is, kan er gerekend worden met het forfaitaire vermogen van 10W per ventilator.

Ventilatorvermogen bekend

Zet het vinkje aan als het ventilatorvermogen bekend is. Als het niet bekend is, zet je geen vinkje aan en wordt er met een forfaitair vermogen van 10 W gerekend.

Vermogen per ventilator [W]

Vul hier het gemiddeld vermogen alle ventilatorconvectoren (fancoils, splitunits, etc) in van de rekenzone(s) die aangesloten zijn op dit koelsysteem.

Het vermogen van de ventilatoren van het mechanisch ventilatiesysteem zelf, wordt niet meegerekend. Deze waarde komt aan bod bij de berekening van het ventilatiesysteem.
NB! Dit is niet het nominaal koelvermogen wat je hier invult, maar het ventilatortje in de split unit, fancoil etc.

Type regeling afgiftesysteem

Uit het ISSO opnameprotocol, zie publicaties hieronder:

Standalone regeling
In alle ruimten is een standalone regeling aanwezig, zoals bijvoorbeeld bij airco’s (multi-split- of VRF-systemen).

Centrale regeling
Alle vormen van centrale regeling, ook waarbij:

  • handmatig per ruimte overruled kan worden, of
  • alle ruimten naregelingen hebben.

Dit omvat ook systemen waarbij centraal de aanvoertemperatuur wordt geregeld en de temperatuur in iedere ruimte (beperkt) kan worden aangepast (bijvoorbeeld in de range van ± 3 K ten opzichte van een centraal ingestelde gewenste waarde) of waarbij de koeling per ruimte kan worden aan- of uitgezet.

Overig of onbekend
Alle overige situaties en onbekend.

Publicaties
Utiliteit Regeling afgiftesysteem
ISSO 75.1 paragraaf 10.5.3
Woningbouw Regeling afgiftesysteem
ISSO 82.1 paragraaf 10.5.3
Praktijkboek Regeling afgiftesysteem
Praktijkboek paragraaf 10.5.3

Terug naar Installaties