Rekenzone – Verlichting
Volg altijd het opnameprotocol voor de gegevens die ingevuld moeten worden, zie publicaties. De informatie op onze online help is een aanvulling daarop. Als wij van vanuit de rekenregels van de NTA 8800 afwijken van het opnameprotocol, zullen we dit expliciet aangeven. Neem bij twijfel contact met ons op of stel een vraag op het adviesplatform van St. KEGO.
Publicaties
Verlichting kun je alleen voor utiliteit opgeven, voor woningbouw wordt er forfaitair gerekend en kun je verlichting niet opgeven.
Alleen gebouwgebonden binnenverlichting wordt opgenomen. Gebouwgebonden verlichting bestaat uit verlichtingsarmaturen waarvan de stroomvoorziening vast aan het gebouw is bevestigd.
Niet-gebouwgebonden verlichting wordt niet opgenomen. Hieronder verstaan we alle verlichting met een stekker, die op een toegankelijke plaats is aangesloten en daarmee eenvoudig is aan te brengen of te verwijderen. Daarnaast ook verlichting die deel uit maakt van bijvoorbeeld installaties of apparaten.
Verlichtingszones
- EPA-U
Verlichting is geen onderdeel van de indeling in klimatiserings- en rekenzones. Een rekenzone kan meerdere verlichtingszones bevatten. Een verlichtingszone heeft unieke kenmerken voor de regeling van de verlichting.
Uit ISSO 75.1:
In een rekenzone kunnen verschillende regelingen en/of typen verlichting zijn geïnstalleerd. In de volgende situaties moet een rekenzone in meerdere verlichtingszones worden ingedeeld (zie ook paragraaf 14.3.5):
- De rekenzone heeft meer dan één regeling op basis van aanwezigheid. Voor de mogelijke regelingen, zie paragraaf 14.3.1;
- De rekenzone heeft delen (gebieden of ruimtes) met zowel daglichttoetreding als een daglichtregeling. Deze gebieden heten daglichtsectoren. In paragraaf 14.3.4 staat beschreven waaraan een daglichtsector moet voldoen.
Publicaties
Invoer
Afhankelijk van de gegevens de je beschikbaar hebt kun je kiezen voor een invoer: je kunt het vermogen van lampen of armaturen specificeren of je geeft het gemiddeld vermogen op in W/m2. Je kunt verschillende invoer binnen een verlichtingszone niet combineren. Als van bepaalde ruimtes het lampvermogen bekend is en van bepaalde ruimtes alleen het armatuurvermogen, dan moet je deze als aparte verlichtingszone invoeren.
- Armatuurvermogen [W]: het vermogen per armatuur is inclusief voorschakelapparaat.
- Lampvermogen [W]: geef hier het vermogen op zonder voorschakelapparaat. De software berekent automatisch de forfaitaire opslag. De adviseur kan die opslag ook zelf uitrekenen, maar dan moet je dat als armatuurvermogen opgeven, anders wordt de opslag dubbel meegenomen.
- W/m2 (zowel lamp- als armatuurvermogen): als op basis van een deel van de armaturen een gemiddeld specifiek vermogen (W/m²) bepaald wordt en deze gebruikt wordt voor de berekening van het vermogen in andere delen van het gebouw, moet de berekening in het dossier aanwezig zijn. Het moet aannemelijk zijn gemaakt dat dit specifieke vermogen representatief is.
- Onbekend*: als er geen verlichting aanwezig is op het moment van opname, dan kun je voor onbekend kiezen. de software rekent dan automatische met de forfaitaire waarden bepaald door de hoofdfunctie van de rekenzone. Conform NTA8800 kun je onbekend niet per verlichtingszone opgeven, maar alleen als enige verlichtingszone voor de gehele rekenzone (dit in tegenstelling tot wat in het opnameprotocol staat).
Publicaties
Als het verlichtingsvermogen onbekend is en op basis van forfaitaire waarde berekend wordt, dan wordt er een reductiefactor (fL) van 0,3 toegepast op het (forfaitair) totale geïnstalleerde vermogen. Als je kiest voor armatuurvermogen [W/m²] dan is deze reductiefactor fL 1,0, of als tenminste 70% van de verlichtingsarmaturen wordt afgezogen is deze reductiefactor fL 0,5. Als je het specifieke geïnstalleerd vermogen uit opnameprotocol (ISSO 75.1 6e druk) uit tabel 14.5 overneemt als armatuurvermogen, dan zal dit dus een andere EP2 geven, dan wanneer je kiest voor onbekend. Als het verlichtingsvermogen niet bekend is en je wilt forfaitair rekenen, kies dan voor onbekend. Reductiefactoren op geïnstalleerd verlichtingsvermogen, zie NTA 8800 : 2024 § 7.5.3.3 Warmtestroom door terugwinbare verliezen van verlichting
Lampvermogen en Armatuurvermogen W/m2
Als je een gemiddeld vermogen opgeeft, dan moet een onderbouwing van deze berekening in het dossier worden opgenomen. Om het totaal opgesteld vermogen van de verlichtingszone te bepalen, moet je het percentage oppervlakte opgeven. Dit is het percentage van de betreffende verlichtingszone ten opzichte van de rekenzone. Alle verlichtingszones in totaal moeten 100% van de rekenzone omvatten.
Percentage oppervlakte [%]
Geef hier op welk percentage [%] het gebruiksoppervlak van de verlichtingszone heeft, ten opzichte van de totale rekenzone. Het totaal van alle verlichtingszones moet 100% zijn.
Type lamp (lampvermogen)
Om de opslag van het voorschakelapparaat te kunnen berekenen moet je het type lamp opgeven, als je voor lampvermogen kiest.
T5 of TL5 (EM): T5 is hoog frequente verlichting, deze wordt alleen met EVSA gemaakt.
Deze opties zijn daarom in de praktijk niet beschikbaar en zullen in een volgende versie aangepast worden.
P voorschakel [%]
Als het armatuurvermogen niet bekend is, en je geeft een lampvermogen op [W] of [W/m²], dan wordt bij P voorschakel [%] met welke opslag er gerekend wordt. Het totaal en subtotaal is het totaal opgesteld vermogen, lampvermogen plus opslag.
Werkelijk parasitair vermogen bekend
In utiliteitsgebouwen is een deel van de algemene verlichtingsarmaturen voorzien van een accu. De accu zorgt ervoor dat er bij het wegvallen van de netspanning nog een minimaal verlichtingsniveau geboden kan worden om veilig het gebouw te kunnen verlaten. Het verbruik van deze voorziening noemen we parasitair en deze wordt forfaitair bepaald op basis van de gebruiksoppervlakte. Als er echter informatie is, bijvoorbeeld in de vorm van installatietekeningen en productinformatiebladen waarop de locatie, type en aantallen noodverlichtingsarmaturen zijn aangegeven, mag ook het werkelijke verbruik gebruikt worden.
Opmerking: Het parasitair vermogen van noodverlichting ten behoeve van bewegwijzering van vluchtwegen wordt niet meegenomen.Voor verlichtingszones waar aanwezigheidsdetectie, daglichtregeling of andere sensoren en regelsystemen aanwezig zijn (controls) wordt een forfaitair verbruik aangehouden. Deze voorzieningen kunnen in de armaturen zijn geïntegreerd, of als losse sensor of regelunit aanwezig zijn.
Als informatie over hierover beschikbaar is, vink dan aan ‘Werkelijk parasitair vermogen bekend’. Geef het totaal vermogen van de accu noodverlichting op en het totaal vermogen voor automatische besturing, beide in [W].
Publicaties
Regeling afhankelijk van personen
Als er een regeling is die afhankelijk is van de aanwezigheid van personen, vinkje je dit aan en geef de regeling op zoals beschreven in het opnameprotocol, zie publicatie. Bij een centrale aan/uit regeling, zet je het vinkje niet aan.
Publicaties
Kantoordeel met schakelzones groter dan 30 m2 (kantoortuin)
Uit het opnameprotocol, zie publicatie hierboven:
Voor elke ruimte binnen een kantoorfunctie groter dan 30 m² die wordt verlicht door een gezamenlijk geschakelde groep armaturen (handmatig of automatisch) moet je aangeven dat het gaat om een schakelzone groter dan 30 m². Met deze ruimten bedoelen we kantoortuinen en aangrenzende gangen. Let op: Als de ruimte groter dan 30 m² is, maar de verlichting wordt in delen kleiner dan of gelijk aan 30 m² geschakeld, dan geldt dit niet.
Nieuwwaarde-compensatie (tot versie 9.x)
Nieuwwaarde compensatie
Publicaties
Afzuiging van armatuur >= 70%
In het geval van plenumafzuiging kunnen armaturen worden gebruikt als afzuigpunt. Bij de bepaling van het geïnstalleerde vermogen op basis van armatuurvermogen of lampvermogen moet je vaststellen of ten minste 70% van de armaturen, gewogen naar armatuurvermogen, wordt afgezogen.
Publicaties
Daglichtregeling
Daglichtregeling aanwezig
Uit het opnameprotocol:
Er is sprake van daglichtafhankelijkheid als de verlichting geregeld wordt op basis van het binnentredende natuurlijke daglicht. In dat geval wordt het kunstlicht in daglichtzones centraal of per gevel, geheel of gedeeltelijk uitgeschakeld of in stappen of traploos gedimd.
Het effect van de regeling is alleen van toepassing binnen de oppervlakte van de rekenzone waar het daglicht toetreedt, de zogenaamde daglichtsector. Toch geldt dan voor de gehele verlichtingszone dat er een daglichtregeling is.
Bepalen
Bepaal per ruimte of verlichtingszone of er sprake is van daglichtregeling. Als er sprake is van een daglichtregeling, bepaal dan volgens één van de volgende methodes de daglichtafhankelijkheidsfactor:
- Methode 1: de detailmethode
- Methode 2: forfaitair
Als je methode 1 gebruikt, dan bereken je de daglichtafhankelijkheidsfactor van de verlichtingszone (FD) volgens formule 14.25 van de NTA 8800 [25]. Daarvoor bepaal je:
- de oppervlakte van de daglichtsector (AD) volgens paragraaf 14.6.2 van de NTA 8800 [25];
- de daglichttoetredingsfactor (FD;S) voor verticale ramen volgens paragraaf 14.6.4 van de NTA 8800 [25] of voor daklichten volgens paragraaf 14.6.5 van de NTA 8800 [25];
- het type daglichtregeling volgens tabel 14.3.
Aandachtspunten:
- Als je rekent met de forfaitaire verlichtingsvermogens, ga er dan van uit dat er geen daglichtafhankelijke regeling is.
- Als er in een daglichtsector twee soorten daglichtregelingen zijn, dus daglichtdimming én daglichtschakeling, dan reken je met daglichtschakeling voor de hele daglichtsector.
Publicaties
Pre-use (vervallen per 1-7-2024)
- EPA-U
Beschrijving van pre-use (het gebouw, een gebouwdeel of een ruimte (tijdelijk/nog) niet van gebouwgebonden verlichting voorzien) is vervallen in ISSO 75.1 6e druk en ook niet overgenomen naar het praktijkboek energieprestatie.
Als er sprake is van pre-use, kies dan bij invoer voor onbekend, de software rekent dan automatisch met forfaitaire waarden. In Vabi kun je de gebruiksfunctie niet per verlichtingszone opgeven, voor de gehele rekenzone wordt gerekend met de hoofdfunctie.