Rekenzone – Algemeen
Algemeen
Bouwjaar en renovatiejaar
Het bouwjaar en het renovatiejaar worden gebruikt om de infiltratie te bepalen. Als een gemeten qv,10-waarde (zie alinea hieronder en opnameprotocol paragraaf 7.1.5) beschikbaar is, dan wordt die uiteraard gebruikt. En anders wordt de infiltratie bepaald op basis van o.a. het bouwjaar, het renovatiejaar of het jaar waarin energiebesparende bouwkundige maatregelen zijn getroffen die invloed hebben op de infiltratie.
* Toelichting bouwjaar
Volg het beslisschema van afbeelding 7.2 (Utiliteit) en 7.3 (Woningbouw) om te beoordelen of het renovatiejaar gebruikt mag worden.
Renovatiejaar onbekend
Publicaties
.
Qv10 gemeten
Als een gemeten qv,10-waarde (zie opnameprotocol paragraaf 7.1.5) beschikbaar is, dan wordt deze gebruikt en anders wordt de infiltratie bepaald op basis van het bouwjaar, het renovatiejaar of het jaar waarin energiebesparende bouwkundige maatregelen zijn getroffen die invloed hebben op de infiltratie.
Uit het opnameprotocol, paragraaf 7.1.5, zie publicaties hieronder.
Ga na of de luchtdichtheid (qv,10-waarde) van de betreffende rekenzone met een blowerdoortest is gemeten. De luchtdichtheid van de betreffende rekenzone moet zijn bepaald met een zogeheten blowerdoormeting (of opblaasproef) conform NEN 2686 [10]. Indien een bedrijf is gecertificeerd volgens BRL 5027 [2], dan mag je ervan uitgaan dat het bedrijf en de meting voldoen aan deze voorwaarden. De meting moet zijn uitgevoerd door een onafhankelijke partij.
Je controleert of er een meetrapport beschikbaar is waarin de volgende aspecten zijn vermeld:
- Adres van het betreffende gebouw of de woning;
- Persoon of bedrijf die/dat de meting heeft uitgevoerd;
- Meting is uitgevoerd conform de NEN 2686 [10];
- Datum van de meting;
- De gemeten qv,10-waarde in dm³/(s·m²).
Aandachtspunten
- Als de qv,10in andere eenheden is vermeld, moet je deze omrekenen naar dm³/(s·m²).
- De meting mag maximaal één jaar oud zijn. Aan deze voorwaarde hoef je niet te voldoen als de gemeten qv,10-waarde eerder in een energieprestatieberekening is gebruikt en is geregistreerd bij RVO, en er daarna geen bouwkundige wijzigingen in de thermische schil van het gebouw zijn aangebracht.
- Als een woning/gebouw uit meerdere rekenzones bestaat en de blowerdoortest is uitgevoerd voor de hele woning, dan mag je de qv,10-waarde voor alle rekenzones van de woning gebruiken.
Steekproef bij woningbouw
Woonblokken
Publicaties
.
Effectieve interne warmtecapaciteit volgens Bijlage B
- Detail
Vanaf versie 11.2 (beschikbaar medio 2025)
Voor detailadviseurs is er de mogelijkheid om de effectieve interne warmtecapaciteit te bepalen met bijlage B uit de NTA 8800 [25] . Als je deze checkbox aan vinkt, vul dan het resultaat van de berekening van de effectieve interne warmtecapaciteit [J/K] in en voeg de berekening toe aan het projectdossier.
Warmtecapaciteit volgens Bijlage B NTA8800 tot en met versie 11.1
.
Type bouwwijze vloeren
Geef hier aan of de bouwwijze van vloeren licht; zwaar of zeer zwaar is.
Type bouwwijze wanden
Geef hier aan of de bouwwijze van wanden licht; zwaar of zeer zwaar is.
Publicaties
.
Specifieke interne warmtecapaciteit
Als de bouwwijze van vloeren en wanden ingevuld wordt, dan toont de software hier de berekende specifieke interne warmtecapaciteit [kJ/(m²·K)] zoals vermeld in tabel 7.4 van het opnameprotocol.
Volgens van het opnameprotocol moet een (klimatiserings)zone opgesplitst worden als de specifieke interne warmtecapaciteit meer dan een factor 3 verschilt. Aan deze voorwaarde hoeft niet te worden voldaan als meer dan 80% van de rekenzone dezelfde specifieke interne warmtecapaciteit heeft. De volgende tabel kan gebruikt worden om snel te zien of de specifieke interne warmtecapaciteit meer dan een factor 3 verschilt.

Woningbouw: Open plafond; Utiliteit: Gesloten resp. Open plafond
Voorbeeld 1: De rekenzone is een woning (en heeft dus geen / open plafond) met een zware vloer en lichte wanden (voorheen een gebouwmassa van 250-500 kg/m²). De specifieke interne warmtecapaciteit is dan 180 kJ/m²·K. Alleen bij een gesloten (of verlaagd) plafond (utiliteit) bij een gebouwmassa van < 250 kg/m² hoeft de rekenzone opgedeeld te worden, deze opties zijn geel in de tabel in de kolom “t.o.v. 180”. Voor de woning zal deze klimatiseringszone dus nooit opgedeeld hoeven worden.
Voorbeeld 2: De rekenzone is een woning (en heeft dus geen / open plafond) met een lichte vloer en lichte wanden (voorheen een gebouwmassa van < 250 kg/m²). De specifieke interne warmtecapaciteit is dan 80 kJ/m²·K. Voor woningen (kolom: open plafond) is vanaf een gebouwmassa van 500 kg/m² de specifieke interne warmtecapaciteit een factor 3 hoger. In het rechter deel van de kolom “t.o.v. 80” zijn er twee opties geel in de tabel. Voor een rekenzone met een specifieke interne warmtecapaciteit van 360 of 450 moet een klimatiseringszone dus opgesplitst worden in aparte rekenzones (als de initiële klimatiseringszone niet meer dan 80% dezelfde warmtecapaciteit heeft).
Als de tabel geanalyseerd wordt, kan geconcludeerd worden dat als de specifieke interne warmtecapaciteit 1 stap hoger of lager wordt (bv: van 180 naar 80 of 360), een klimatiseringszone nooit opgedeeld hoeft te worden.
Gebouwmassa (vervallen)
- Archief
Gebouwmassa (tm versie 9.x)
.
Kwaliteitsverklaring (PCM)
Heb je een kwaliteitsverklaring voor PCM (Phase Changing Material), dan kun je het vinkje aanzetten. De soortelijk warmte neem je over van de kwaliteitsverklaring en vul de massa in die voor deze rekenzone is toegepast.
Voorwaarde voor het meerekenen van PCM 23 of PCM 26:
Bepaal de werkzame dikte d, in m, als de dikte van het constructieonderdeel, voor zover de warmteweerstand van het constructieonderdeel gerekend loodrecht vanaf het binnen oppervlak minder bedraagt dan 0,25 m²K/W. d mag daarbij niet meer dan 100 mm en niet meer dan de helft van de totale dikte van de constructie bedragen.
De warmtecapaciteit van PCM mag slechts meegenomen worden in de berekening als deze zich binnen dikte d van het constructieonderdeel bevindt.Bij vrijhangende plafondconstructies mag, indien een aandeel van ten minste netto 15 % van de plafondoppervlakte open is, de warmteweerstand van de vrijhangende plafondconstructie buiten beschouwing blijven voor de bepaling van de warmteweerstand van het constructieonderdeel vanaf het binnenoppervlak.
De waardering van het toepassen van PCM 23 beperkt zich tot systemen met actieve koeling.
Workaround Warmtecapaciteit volgens Bijlage B NTA8800, tot en met versie 11.1
Publicaties
Type plafond
- EPA-U
Kies voor ‘Geen/open plafond’ als ten minste netto 15% van de plafondoppervlakte, gelijkelijk verdeeld over het plafond, open is uitgevoerd. Ander kies je voor ‘Gesloten/verlaagd plafond’.
Aantal installaties (vervallen)
- EPA-W
- Archief
Het aantal installaties hoe je niet meer per rekenzone in te vullen. Dit vul je bij het betreffende onderdeel van de installatie in, of wordt automatisch bepaald aan de hand van de type installatie en het aantal woonfuncties.
Aantal installaties (archief)
Gebruiksoppervlak
Verdiepingen en gebruiksoppervlak
Geef de gebruiksoppervlakte van de rekenzone op, volg hierbij de richtlijnen van het opnameprotocol. Kies of je de totale oppervlakte opgeeft, of als je dat fijn vindt, kan het per verdieping. Je kunt maximaal 20 verdiepingen aanmaken, door op het plusje te klikken. Heb je meer verdiepingen, dan kun je het als totaal invoeren. Voor de resultaten maakt invoer per verdieping of in totaal niet uit.
Publicaties
Gebruiksfuncties
Hoofdfunctie en deelfuncties
- EPA-U
Uit het opnameprotocol ISSO 75.1 paragraaf 6.2, zie publicaties hieronder, het benoemen van gebruiksfuncties
Een gebouw bestaat uit één of meerdere gebruiksfuncties. In deze deelstap bepaal je voor elke ruimte in het gebouw de gebruiksfunctie.
Als de gebruiksfuncties in het gebouw bekend zijn vanuit de berekening van de energieprestatie voor de vergunningsaanvraag en de indeling komt overeen met de huidige gebruiksfuncties, dan moet je de indeling van het gebouw uit de vergunningsaanvraag aanhouden. Om dit te kunnen controleren moet je beschikken over de energieprestatieberekening en bouwtekeningen van het betreffende gebouw die zijn ingediend bij de aanvraag van de bouwvergunning. De werkelijke indeling van het gebouw moet overeenkomen met de indeling van het gebouw op de betreffende tekening. Als niet aan deze beide voorwaarden is voldaan, moet de toekenning van gebruiksfuncties plaatsvinden volgens tabel 6.1 en de in deze paragraaf beschreven methodiek.
Uit het opnameprotocol ISSO 75.1 paragraaf 6.6, zie publicaties hieronder:
Nadat je het gebouw in rekenzones gedeeld hebt, moet je voor elke rekenzone vaststellen welke gebruiksfuncties daarin aanwezig zijn. Er kunnen nu alleen nog maar gebruiksfuncties voorkomen die na de eventuele vereenvoudiging bij een basisopname zijn overgebleven.
Er kunnen meerdere gebruiksfuncties in een rekenzone aanwezig zijn.
Publicaties
In tabel 6.1 van het opnameprotocol wordt een toelichting gegeven op de verschillende gebruiksfuncties, zie paragraaf 6.2 van de publicaties hierboven. In de volgende tabel kun je zien welke gebruiksfunctie je in Vabi EPA je dan kiest.
- Deze gebruiksfunctie is niet beschikbaar voor objecttype Utiliteit. Als je voor objecttype Woningbouw kiest, dan kun je het gebouwtype opgeven bij het object in plaats van de rekenzone.
- Het is niet verplicht om bij verkoop, oplevering of verhuur de energieprestatie te bepalen. Deze gebouwdelen worden bij de berekening van de energieprestatie buiten beschouwing gelaten. Gebruiksoppervlakte van deze gebouwdelen hoeft dus ook niet te worden bepaald. Deze gebouwdelen worden afhankelijk van de wijze van conditionering beschouwd als verwarmde of onverwarmde aangrenzende ruimte.
- Geen gebruiksfunctie conform het Bouwbesluit, maar ingevoerd om de gebouwen te kunnen indelen.
- De hulpfunctie is alleen te kiezen als deelfunctie en niet als hoofdfunctie van de rekenzone.
Hulpfunctie
- EPA-U
Bij het indelen van de verschillende gebruiksfuncties binnen een rekenzone is de hulpfunctie een onderdeel. De hulpfunctie is geen gebruiksfunctie in het Bouwbesluit, maar deze wordt in het opnameprotocol gebruikt om de gebouwen te kunnen indelen. Volg voor het bepalen welke gebruiksfuncties toegewezen worden aan de hoofdfunctie paragraaf 7.3, zie publicaties hieronder.
Ligt de hulpfunctie in een niet-gemeenschappelijke ruimte, geef de hulpfunctie dan niet apart op, maar neem deze mee in de bijhorende gebruiksfunctie.
Gebruik tabel 6.3 en de toelichting om dit te bepalen. Een aantal aandachtspunten uit deze tabel van het opnameprotocol:
Het naar rato van het gebruiksoppervlakte verdelen van hulpfuncties kan leiden tot complexe situaties als er in het gebouw ook een niet-energieprestatieplichtig deel aanwezig is. Delen in een energieprestatieplichtig deel kunnen dan namelijk niet-energieprestatieplichtig worden en dan wordt de verdeling van de oppervlakte complex. Om deze reden moet je de hulpfuncties die aangewezen zijn op een energieprestatieplichtige én niet-energieprestatieplichtig deel altijd toekennen aan één van de twee. Daarbij geldt dat je een zo logisch mogelijke verdeling moet maken. Ken daarvoor de hulpfunctie toe aan het deel waarmee het de meeste raakvlakken heeft. Alleen verticale constructies tellen mee. Bij gelijke verdeling, heeft de energieprestatieplichtige functie prioriteit. Hulpfuncties die in open verbinding staan met energieprestatieplichtige ruimtes, zijn zelf ook energieprestatieplichtig.
Zolders, vlieringen en kelders
Opslagruimte
Publicaties
.
Lineaire koudebruggen (archief)
- Detail
Archief bètaversie tot en met 0.8800.3
Leidingdoorvoeren
Leidingdoorvoeren standleidingen HWA VWA
Uit de NTA 8800
Het gaat hier om verticale leidingen die in directe verbinding staan met buitenlucht, waarin het zogenaamde schoorsteeneffect optreedt: doordat de lucht aan de wanden van de leiding opwarmt, ontstaat langs de wanden een opwaartse luchtstroming. Hierdoor wordt de luchtdruk onderin de leiding lager, waardoor er (koudere) buitenlucht wordt aangezogen, die de luchtstroming op gang houdt. Het gaat hierbij feitelijk uitsluitend om inpandige afvoer voor hemelwater of standleidingen van riool-, of afvalwater, inclusief de ontspanningsleiding naar het dak. Ventilatiekanalen, elektriciteitsleidingen, cv-leidingen en rookgasafvoerkanalen vallen hier niet onder. Verder betreft het de leidingen zelf en niet de leidingschachten, echter het is mogelijk om de leidingschacht te isoleren in plaats van de leidingen zelf.
Geef aan of er leidingdoorvoeren aanwezig zijn, afwezig of dat het onbekend is of er leidingdoorvoeren aanwezig zijn.
Als het onbekend is of er leidingdoorvoeren aanwezig zijn, zijn er voor utiliteitsbouw aanvullende velden nodig: het aantal bouwlagen als deze niet uit verdiepingen is af te leiden*, en het aantal toiletgroepen. Voor woningbouw wordt de informatie voor de forfaitaire berekening uit andere invoervelden gebruikt en is er geen aanvullende invoer nodig. Voor een eengezinswoning wordt er gerekend met één ongeïsoleerde leiding per rekenzone per bouwlaag in de rekenzone. Voor een woongebouw wordt gerekend met één ongeïsoleerde leiding per woonfunctie in het gebouw. Het aantal woonfuncties wordt uit Object Algemeen overgenomen. Zie paragraaf 7.3.3 van de NTA8800.
*Note: indien het gebruiksoppervlakte op ’totaal oppervlakte’ stond werd voor versie 8.7 niet altijd het aantal bouwlagen gevraagd bij een woongebouw of woning in appartementencomplex. Hierdoor kan het zijn dat er te gunstig (met 1 bouwlaag) werd gerekend.
Publicaties
Aantal (verticaal door thermische schil)
Vul hier in het aantal aanwezige verticale leidingen die door de thermische schil gaan.
Geef bij het aantal (verticaal door thermische schil) het aantal leidingen op die door de thermische schil gaan. Bijvoorbeeld bij een woongebouw met:
- 10 bouwlagen
- 4 woningen per laag (totaal 40 woonfuncties)
- 1 verticale leiding per woning
In dit voorbeeld vul je bij ‘aantal’ 4 in, en niet 40. In de berekening wordt namelijk rekening gehouden met het aantal bouwlagen. Als je echter een appartement uit dit voorbeeld woongebouw doorrekent, dan is het aantal leidingdoorvoeren 1.
Aantal bouwlagen rekenzone
Vul hier het aantal bouwlagen van de rekenzone in (par 7.2.2 zie publicaties). Hier wordt het daadwerkelijke aantal bouwlagen van de rekenzone bedoeld, ongeacht of de leiding door slechts een deel van de bouwlagen van de rekenzone loopt.
Publicaties
Aantal toiletgroepen
- EPA-U
Als het onbekend is of er leidingdoorvoeren aanwezig zijn, geef je het aantal toiletgroepen op. Forfaitair wordt er namelijk met één ongeïsoleerde verticale leiding per toiletgroep gerekend, waarbij de verticale leiding door alle bouwlagen gaat van het gebouw waar deze toiletgroep zich in bevindt en boven elkaar gelegen toiletgroepen maar één keer worden meegerekend.
Leidingen geïsoleerd
Er is sprake van isolatie als meer dan 90% van de betreffende leidinglengten is geïsoleerd.
Uit het opnameprotocol:
Er is sprake van isolatie als meer dan 90% van de betreffende leidinglengtes is geïsoleerd met isolatiemateriaal van minimaal 1 cm dikte. Als de leidingschacht is geïsoleerd, dan beschouw je de leidingen in de schacht ook als geïsoleerd;
Door / langs andere aangrenzende rekenzones / AVR
Geef aan of de leiding(en) ook door / langs andere aangrenzende rekenzones of aangrenzende verwarmde ruimten. Als dit het geval is, geef dan aan door/langs hoeveel rekenzones of aangrenzende verwarmde ruimten de leiding loopt. De beschouwde rekenzone telt ook mee. Het verlies wordt evenredig verdeeld over het aantal ingevulde rekenzones en aangrenzende verwarmde ruimtes.
* door andere boven- e/o onderliggende aangrenzende rekenzones of aangrenzende verwarmde ruimten loopt en/of langs andere naastliggende aangrenzende rekenzones of aangrenzende verwarmde ruimten
Zie ISSO Praktijkhandboek onder publicaties hieronder voor uitgewerkte voorbeelden.
Publicaties
Versie 10.2 en ouder
Publicaties
Ventilatieve koeling
Ventilatieve koeling van toepassing
- Detail
Zomernachtventilatie is aangepast naar ventilatieve koeling (NTA 8800 : 2024), aansluitend bij wat internationaal gebruikelijk is.
Uit ISSO 82.1, zie publicaties hieronder
Aanvullende natuurlijke ventilatieve koeling (ook zomernachtventilatie genoemd) neem je alleen op als dit ook bij de aanvraag van de omgevingsvergunning is meegenomen, of als er een ontwerp aanwezig is met daarop:
- De positie van de ventilatievoorzieningen;
- De afmeting per ventilatievoorziening;
- Aangegeven dat alle ventilatievoorzieningen voor ventilatieve koeling:
- bereikbaar zijn volgens NEN 5087 [13];
- in geopende stand inbraakwerend zijn volgens NEN 5096 [14];
- in geopende stand insectwerend zijn;
- in geopende stand regenwerend zijn volgens NEN 2778 [11];
- bedienbaar zijn op maximaal 1,8 meter boven het vloeroppervlak.
Ventilatieve koeling in het kader van de energieprestatie vindt uitsluitend plaats met natuurlijke luchtvolumestromen via roosters, luiken, kleppen en te openen ramen.
Passieve koeling door inzet van ventilatoren staat in paragraaf 11.5.6.
Type ventilatieve koeling (zomernachtventilatie)
- Detail
Zomernachtventilatie wordt alleen getoond als bij de projectgegevens is gekozen voor detailopname.
Zomernachtventilatie wordt alleen opgenomen en gecontroleerd als zomernachtventilatie ook bij de aanvraag van de omgevingsvergunning is meegenomen, of als er een ontwerp aanwezig is. Het betreft zomernachtventilatie via uitsluitend natuurlijke luchtvolumestromen. Deze natuurlijke luchtvolumestromen komen tot stand via roosters, luiken, kleppen en te openen ramen. Passieve koeling door inzet van ventilatoren (paragraaf 11.5.6) geef je niet op bij zomernachtventilatie.
In de utiliteitsbouw komt zomernachtventilatie op basis van uitsluitend natuurlijke luchtstromen nauwelijks voor.
Dwarsventilatie
archief: Te gebruiken informatiebronnen voor het ontwerp zomernachtventilatie
Publicaties
Cd en Ce
- Detail
Vanuit aanpassing NTA 8800 : 2024, beschikbaar vanaf versie 11.0 – juli 2024. De adviseur kan kiezen om de nettodoorlaat zelf uit te rekenen en in te vullen, of dat je de brutodoorlaat invult. Bij invoer van de brutodoorlaat vinkje Cd en Ce aan, die kun je vervolgens aan het eind van de regel invullen. In het opnameprotocol (6e druk per 1 juli 2024) staan deze coëfficiënten niet beschreven, maar alleen de nettodoorlaat (par 11.8.3, zie hieronder). Om te kunnen voldoen aan de EDR-testen is deze optie wel in Vabi EPA mogelijk.
Cd is de dimensieloze dischargecoëfficiënt van de voorziening ten behoeve van de ventilatieve koeling, bepaald volgens NEN-EN 13030.
Ce is de ‘entry loss coëfficiënt’ van de voorziening ten behoeve van de ventilatieve koeling, bepaald volgens NEN-EN 13030.
Omdat de Cd– en Ce-waarden volgens NEN-EN 13030 inclusief de afvoerfactor voor doorlaten is, wordt voor de bepaling van de nettodoorlaat in formule (11.71a) de effectieve doorlaat gecorrigeerd met de forfaitaire waarde van 0,67 voor de CD;w.
Netto oppervlak
- Detail
Voor alle doorlaten geldt dat de netto doorlaat per oriëntatie dient te worden bepaald. Dit is de effectieve oppervlakte van de opening met aftrek van de gesloten delen ten gevolge van lamellen, perforatieplaat of gaas. Volg daarbij de instructies van het opnameprotocol, zie publicaties hieronder.
Bepaal per opening de bruto doorlaat, het percentage open/gesloten en de openingshoek van de doorlaat.
Bepaal per rekenzone wat de maximale netto raamopening Aw per oriëntatie is, die voor zomernachtventilatie gebruikt kan worden. De oriëntatie kan naast de windrichting ook een horizontaal vlak zijn, namelijk het dak.
Publicaties
Hoogte doorlaat
- Detail
De hoogte van de netto opening moet worden opgegeven, zie afbeelding 11.18 uit ISSO 82.1.
Hoogte maaiveld tot midden doorlaat
- Detail
De hoogte van het midden van de doorlaat ten opzichte van het maaiveld moet worden opgegeven. Als er sprake is van een glooiend of hellend maaiveld, moet het laatste punt worden genomen. Zie afbeelding 11.18 uit ISSO 82.1 uit de afbeelding hierboven.