In het geval van een standaard profiel wordt er uitgegaan van standaard waardes voor verbruik en bezettingstijd.
Voor het fitten
Na het fitten
Dit kan op twee manieren:
Dit kan op 4 manieren:
Dit kan op 2 manieren:
Samen met de setpointtemperatuur voor verwarming en koeling, bepaalt de interne warmteproductie en het elektriciteitsverbruik mee de stook- en koelgrens van de woning. Deze parameter kan dus gebruikt worden om, na het invoeren van de setpoint temperaturen (stap 7), de stookgrens en koelgrens te finetunen. In het geval van utiliteitsgebouwen zal de nadruk hier vooral op de koelgrens liggen. Ga na stap 7 (setpoint temperaturen) dus nog even terug naar deze stap
De interne warmteproductie houdt rekening met de warmte die apparaten en personen afgeven aan de ruimte. Deze warmte heeft invloed op de stook- en koelgrens: des te hoger de interne warmteproductie is, des te minder warmte de verwarming hoeft te leveren maar ook hoe meer er gekoeld moet worden.
De interne warmteproductie kan afgeleid worden uit het elektriciteitsverbruik. In dat geval is het van belang om een goed onderscheid te kunnen maken tussen het elektriciteitsverbruik dat ten goede komt van de rekenzone en het deel waarvan de warmte buiten de rekenzone valt. Een simpel voorbeeld van het laatste is bijvoorbeeld de buitenverlichting of het opladen van een elektrische auto.
Het elektriciteitsverbruik dat hier wordt ingevoerd wordt ook meegenomen om het elektriciteitsverbruik te kunnen fitten aan de gemeten waarden.
De correctiefactor bezettingstijd bepaalt hoeveel van de interne warmteproductie wordt toebedeeld aan de aanwezige personen en hoeveel afkomstig is van de apparatuur. Is deze factor lager, dan is er in verhouding minder warmte afkomstig van personen en stijgt het berekende elektriciteitsverbruik bij gelijkblijvende interne warmteproductie.
De interne warmteproductie en elektriciteitsverbruik kunnen op twee manieren worden ingevoerd: via de parameter qH/C;int – de interne warmteproductie van personen, verlichting en apparaten gemiddeld over het jaar – of via het gemeten elektriciteitsverbruik. In beide gevallen moet er een correctiefactor worden ingevoerd voor de gemiddelde bezettingstijd: ft;woon. Dit is de fractie van de tijd dat de ruimte gebruikt wordt over de beschouwde periode.
Als gebruik gemaakt wordt van het standaard profiel voor de maatwerkadviesberekening worden de parameters qH/C;int en ft;woon gebruikt met de waarden 80 [W/persoon] en 0,6 respectievelijk.
Voor utiliteit wordt er voor de interne warmteproductie onderscheid gemaakt tussen de warmte afkomstig van de personen en de warmte afkomstig van apparaten en verlichting. Ook hier wordt gebruik gemaakt van een correctiefactor voor de bezetting van de rekenzone.
Wanneer er geen gegevens bekend zijn, kan er gebruik gemaakt worden van de vooraf gedefinieerde waarden uit de NTA. Wanneer gebruik gemaakt wordt van de invoer via een eigen profiel, kunnen voor de drie onderdelen – personen, apparaten en verlichting – apart gegevens worden opgegeven. Voor warmte van personen wordt dan het aantal personen opgegeven en de warmte afkomstig van die personen. Dit wordt beïnvloed door het gebruik van de ruimte: voor bijvoorbeeld een sportfunctie is deze warmteproductie hoger dan bij een kantoorfunctie. Hier kan ook de correctiefactor voor bezetting worden ingevoerd.
De invoer van het elektraverbruik van apparatuur kan via gemeten waarden per maand, of via het verbruik van de afzonderlijke apparaten.
Voor verlichting wordt er gebruik gemaakt van de opgeven verlichting in de rekenzone. De parameters die hierin gebruikt worden voor het maatwerkadvies zijn de branduren overdag en in de avonduren.